oefenen voltdw en verkleinwoorden

Hij (snappen ) gisteren mijn vraag niet.
A
snappen
B
snappte
C
snaptte
D
snapte
1 / 42
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hij (snappen ) gisteren mijn vraag niet.
A
snappen
B
snappte
C
snaptte
D
snapte

Slide 1 - Quizvraag

Twee uur geleden (branden) hij zijn vingers.
A
verbrande
B
verbrandde

Slide 2 - Quizvraag

Ik heb overal in huis ....(zoeken)

Slide 3 - Open vraag

Wat is een voltooid deelwoord?
A
heel werkwoord
B
persoonsvorm
C
ge-be-her-ver-ont woorden
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 4 - Quizvraag

Ik heb heel hard .....(werken)
A
gewerkt
B
gewerkd
C
gewerkdt

Slide 5 - Quizvraag

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 6 - Quizvraag

Werkwoordspelling heeft de klas vaker (oefenen).
A
geoefent
B
geoefend
C
geoefendt
D
ge-oefend

Slide 7 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van vertellen?
A
verteld
B
vertelt
C
vertelde
D
vertelte

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van gebeuren?
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van:

BELONEN
A
Beloond
B
Beloont
C
Belonen
D
Belonend

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van: knutselen
A
geknutselt
B
geknutseld

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van:

bereiken
A
bereikt
B
bereikd

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van "interviewen"?
A
geinterviewd
B
geïnterviewd
C
geinterviewt
D
geïnterviewt

Slide 14 - Quizvraag

voltooid deelwoord
proeven
A
geproefd
B
geproeft
C
geproeven

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van:

jagen
A
gejaagt
B
gejaagd

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van:

wonen
A
gewoond
B
gewond
C
gewoont

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van:

VREZEN
A
Gevreest
B
Gevreesd
C
Gevrozen
D
Vrezend

Slide 18 - Quizvraag

VERKLEINWOORDEN

Slide 19 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord van 'foto'?
A
fototje
B
fotootje
C
foto'tje
D
?

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van kiwi?
A
kiwi'tje
B
kiwietje
C
kiwitje

Slide 21 - Quizvraag

het verkleinwoord van bel is
A
bellen
B
belde
C
belletje
D
bellentje

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van
'de man'?
A
het jongetje
B
het mannetje
C
het jongtje
D
het mantje

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van
beweging?
A
bewegingkje
B
bewegingje
C
bewegingetje
D
beweginkje

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van sms?
A
smsje
B
sms-je
C
sms'je

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van 'saté'
A
sateetje
B
saté'tje

Slide 26 - Quizvraag

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van
lolly?
A
lollytje
B
lolly'tje
C
lollietje
D
lollitje

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van 'wandeling'?
A
wandelingpje
B
wandelinkje
C
wandelingetje
D
wandelingtje

Slide 29 - Quizvraag

Het verkleinwoord van foto:
A
fototje
B
foto-tje
C
plaatje
D
fotootje

Slide 30 - Quizvraag

verkleinwoord: koning
A
koningje
B
koninkje
C
koningkje

Slide 31 - Quizvraag

Het verkleinwoord van 'A4' is
A
A4-en
B
A4'tje
C
A4-tje

Slide 32 - Quizvraag

Verkleinwoord oma
A
Omaatje
B
Oma'tje
C
Omatje
D
Opoe

Slide 33 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van 'la'?
A
latje
B
laatje
C
la'tje
D
laadje

Slide 34 - Quizvraag

verkleinwoord van auto
A
autotje
B
autootje

Slide 35 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van 'cd'?
A
cd'tje
B
cdtje
C
cd's
D
cd-en

Slide 36 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van
het spel
A
het speltje
B
het spelletje
C
het spelje
D
de speltje

Slide 37 - Quizvraag

Verkleinwoord van jongen
A
jongentje
B
jongendje
C
jongetje
D
jongens

Slide 38 - Quizvraag

het verkleinwoord van

tosti
A
tostietje
B
tosti'tje
C
tostie'tje
D
tostitje

Slide 39 - Quizvraag

Verkleinwoord van 'bel'
A
belletje
B
bel'tje
C
bell'tje
D
belpje

Slide 40 - Quizvraag

Verkleinwoord van giraffe
timer
0:20
A
giraffeje
B
girafje
C
giraffetje

Slide 41 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord voor blad?
A
bladje
B
blaadje
C
bladertje

Slide 42 - Quizvraag