Quiz Verpleegtechnische handelingen 1

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

wat zijn (entrale)medicatie
A
Medicijnen die via de maag en darmen gegeven worden
B
Medicijnen die niet via de maag en darmen gegeven worden
C
medicijnen die via het infuus worden gegeven
D
medicijnen die eerst moeten worden opgelost

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een verpleegkundige is zelfstandig bevoegd volgens de wet BIG.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wet BIG
A
Is bedoeld om kwaliteit van verpleeghuizen te bewaken
B
Beschermt cliënten tegen ondeskundigheid
C
Wordt niet in alle Gemeenten erkend
D
Alle antwoorden zijn onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De menstruatie wordt geregeld door hormonen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Insuline is een hormoon wat wordt aangemaakt in de...
A
Nieren
B
Maag
C
Bloedvaten
D
Alvleesklier

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is de functie van hormonen?
A
Hormonen verwerken de impulsen die afkomstig zijn van spiercellen
B
Hormonen zorgen voor het voedsel van het hormoonstelsel
C
Hormonen zorgen voor snelle reacties op prikkels
D
Hormonen regelen de werking van weefsels en organen die er gevoelig voor zijn.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke controle van de medicatie is niet nodig
A
persoon
B
dosering
C
toedieningsvorm
D
uiterlijk

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk hormoon worden ook wel 'stress' hormoon genoemd?
A
Adrenaline
B
testosteron
C
Melatonine
D
Oxytocine

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hormonen worden vervoerd door
A
De zenuwcellen
B
Door het bloed
C
Door het water
D
Door alle manieren van vochttransport in het lichaam

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Iemand met diabetes
A
mag geen suiker eten
B
moet heel veel sporten
C
moet regelmatig eten
D
moet weinig eten

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Medicatie die de oorzaak van een ziekte aanpakken hebben een
A
Profylactische werking
B
Causale werking
C
placebo werking
D
symptomatische werking

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De alvleesklier maakt de hormonen insuline en glucagon aan. Wat is de functie van deze twee hormonen? Deze hormonen regelen de:
A
hoeveelheid gal.
B
bloedsuikerspiegel.
C
dikte van de klieren.
D
productie van maagsap.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De wet BIG staat voor;
A
Wet op beroepen in de individuele gezondheidszorg.
B
Wet op de betrokkenen in de individuele gezondheidszorg.
C
Wet op de beoefenaren in de individuele gezondheidszorg.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

BIJ IEMAND MET DIABETES DIE EEN HYPO HEEFT
A
IS DE BLOEDSUIKER TE HOOG
B
IS DE BLOEDSUIKER TE LAAG

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Insuline is een hormoon
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij hyperglycemie van de diabetes client
A
geef je suiker
B
geef je insuline
C
bel je 112
D
leg je de client in een stabiele zijligging

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Diabetes mellitus type 2 is een niet- insuline afhankelijke diabetes. Er is dus sprake van ...
A
te weinig insulineproductie
B
totaal geen insulineproductie

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hormonen zijn:
A
Regelstoffen
B
Voedingsbestanddelen
C
Geslachtskenmerken

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie schrijft medicatie voor?
A
Verpleegkundige
B
Arts
C
Homeopaat
D
Apothekers-ass.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de oorzaak van diabetes?
A
Niet genoeg suiker
B
Insuline wordt niet afgebroken
C
Insuline wordt niet aangemaakt
D
Te veel suiker

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

medicatie die over is
A
mag weggegooid bij het GFT
B
mag terug naar de apotheek
C
beide bovenstaande
D
geen van bovenstaande

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

fouten in toediening van medicatie moet altijd worden gemeld
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

dubbele controle van medicatie ervoor om
A
de familie gerust te stellen
B
de zorgvrager te controleren op juist medicatiegebruik
C
de veiligheid van de zorgvrager te waarborgen

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

BIJ IEMAND MET DIABETES DIE EEN HYPER HEEFT
A
IS DE BLOEDSUIKER TE HOOG
B
IS DE BLOEDSUIKER TE LAAG

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De functie van de schildklier is
A
het reguleren van de stofwisseling
B
het produceren van geslachtshormonen
C
het produceren van groeihormonen
D
het reguleren van de voortplanting

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werking van medicatie bij ouderen is anders door
A
Ouderen hebben meer vetweefsel ( slecht doorbloede organen ) => geneesmiddelen langzamer werken
B
Verminderde werking van de nieren waardoor medicatie sneller het lichaam uit is
C
Toename lichaamsvocht waardoor geneesmiddelen die goed oplossen in water sterker werken
D
Hersenen worden minder gevoelig voor werking van bepaalde medicijnen => meer bijwerkingen

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de behandelingen van diabetes mellitus?
A
Alleen insuline
B
Tabletten en insuline
C
voedingsadvies, tabletten en insuline
D
voedingsadvies en tabletten

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De schildklier is een hormoonklier die ligt in...
A
je buikholte
B
je schedel
C
je keel
D
je middenrif

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is cumulatie bij medicatie?
A
Je hebt meer nodig voor het zelfde effect
B
Ophoping van de medicatie
C
Je kan niet meer zonder het medicijn
D
je krijgt last van een vreemde werking

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn oorzaken van medicatiefouten?
A
Geen duidelijke toedieningslijst
B
Geen duidelijke instructie of kennis van bijsluiter
C
Zelf maken van een medicijnlijstje
D
Alle bovengenoemde

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er als de schildklier teveel hormoon aanmaakt?
A
De lichaamstemperatuur daalt
B
De lichaamstemperatuur stijgt

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

hoe noem je een te traag werkende schildklier?
A
Hypothyreoïdie
B
Hyperthyreoïdie

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stelling 1: bij hypothyreoidie werkt de schildklier te snel
Stelling 2: bij hyperthyreoidie produceert de schildklier
te weinig schildklierhormoon

timer
1:00
A
stelling 1 is juist en stelling 2 is juist
B
stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist
C
stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist
D
stelling 1 is onjuist en stelling 2 is onjuist

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

5. Diabetes mellitus type 1 is een insuline afhankelijke diabetes. Er is dus sprake van ...
A
te weinig insulineproductie
B
totaal geen insulineproductie

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

de schildklier wordt direct aangestuurd door:
A
hypothalamus
B
hypofyse
C
weet ik niet

Slide 36 - Quizvraag

Antwoord B
Hypothalamus detecteert het hormoon en zet de hypofyse aan tot het produceren van TSH. Dit hormoon heeft invloed op de schildklier