Préparation au test du 15 février I

Préparation au test du 15 février
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Préparation au test du 15 février

Slide 1 - Tekstslide

Grammaire

Slide 2 - Tekstslide

Om de futur proche te maken, gebruik ik het hulpwerkwoord
A
avoir
B
aller
C
faire
D
être

Slide 3 - Quizvraag

ALLER
je
tu
elle
nous
vous
ils
vais
vas
va
allons
allez
vont

Slide 4 - Sleepvraag

futur proche - je - parler
A
je vais parler
B
j'ai parlé
C
je parle
D
je parlerai

Slide 5 - Quizvraag

je parle =
A
futur proche
B
passé composé
C
présent
D
futur simple

Slide 6 - Quizvraag

le présent
       -RE
je vend
tu vend
on vend
nous vend
vous vend
elles vend
s
ons
ez
ent

Slide 7 - Sleepvraag

le présent
       -ER
je regard
tu regard
on regard
nous regard
vous regard
elles regard
e
es
ons
ez
ent

Slide 8 - Sleepvraag

tu - hésiter - futur proche

Slide 9 - Open vraag

on - plaisanter - présent

Slide 10 - Open vraag

je - rendre - présent

Slide 11 - Open vraag

Ik kan de werkwoorden op -er en -re vervoegen in de présent
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Poll

Ik kan de werkwoorden vervoegen in de futur proche
😒🙁😐🙂😃

Slide 13 - Poll

Vocabulaire
lndique le mot qu'il faut
attention: temps limité!

Slide 14 - Tekstslide

Je n'aime pas trop le métier / pas de mannequin
A
métier
B
pas

Slide 15 - Quizvraag

Sur les photos elles s'amusent / s'habillent mal
A
s'amusent
B
s'habillent

Slide 16 - Quizvraag

J'aime défendre les personnes innocentes. Je veux devenir ...
A
photographe
B
pilote
C
cuisinier
D
avocat

Slide 17 - Quizvraag

Je rêve de passer mes journées dans les aires à voyager. Je veux devenir...
A
médecin
B
vétérinaire
C
pilote
D
avocat

Slide 18 - Quizvraag

Le français est important, parce qu'on parle cette langue dans...
A
le monde entier
B
la nourriture
C
les coutumes
D
les différences

Slide 19 - Quizvraag

Les Français ont des ... différentes des Néerlandais
A
le monde entier
B
la nourriture
C
les coutumes
D
les différences

Slide 20 - Quizvraag

Les phrases

Slide 21 - Tekstslide

Quel est ton pays (favoriet)?

Slide 22 - Open vraag

C'est la France bien sûr, parce que (men er goed eet)

Slide 23 - Open vraag

Het is het tegenovergestelde van

Slide 24 - Open vraag

Hoe zeg je dat...

Slide 25 - Tekstslide

Frans is een makkelijke taal.

Slide 26 - Woordweb

Duits lijkt een beetje op Nederlands

Slide 27 - Woordweb

Ik ben in Zwitserland geweest, een Franstalig land

Slide 28 - Woordweb

Ik ben klaar voor de toets!
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll