In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Medisch rekenen Deel 1 en Deel 2 Oefentoets
Slide 1 - Tekstslide
Oplossingen
Slide 2 - Tekstslide
1. Je moet een liter glucoseoplossing 2% maken. Hoeveel gram glucose heb je nodig?
Slide 3 - Open vraag
2. Je moet een 3 liter glucoseoplossing 7% maken. Hoeveel gram glucose heb je nodig?
Slide 4 - Open vraag
3. Aan jou wordt gevraagd om met gedestilleerd water en keukenzout een oplossing te maken, je moet 2 zakken van 450 ml 0,3% Nacl maken. a Hoeveel gram zout heb je nodig per zak? b Hoeveel gram zout heb je nodig voor 2 zakken?
Slide 5 - Open vraag
4. Op je afdeling is de voorraad fysiologisch zout op, aan jou wordt gevraagd om met gedestilleerd water en keukenzout een oplossing te maken, je moet 5 zakken van 250 ml 0,6% Nacl maken. a Hoeveel gram zout heb je nodig per zak? b Hoeveel gram zout heb je nodig voor 5 zakken?
Slide 6 - Open vraag
Milligrammen
Slide 7 - Tekstslide
5. De zorgvrager moet 9 mg. morfine hebben. De ampul bevat 3mg/ml. Hoeveel ml. geef je?
Slide 8 - Open vraag
6. Een patiënt heeft longoedeem. Ze krijgt 500 mg hydrochloorthiazide toegediend. Op de afdeling zijn ampullen aanwezig die 250 mg per 5 ml bevatten.
Hoeveel ml dien je toe?
Slide 9 - Open vraag
7. Op een afdeling is aanwezig Konakion (= vit K) in de sterkte 5 ml = 20 mg. Een patiënt heeft 50 mg nodig.
Hoeveel ml dien je toe?
Slide 10 - Open vraag
8. Een patiënt heeft longoedeem. Ze krijgt 75 mg hydrochloorthiazide toegediend. Op de afdeling zijn ampullen aanwezig die 200 mg per 2 ml bevatten.
Hoeveel ml dien je toe?
Slide 11 - Open vraag
Procenten/Promille
Slide 12 - Tekstslide
9. Je zorgvrager moet 4 x daags 25 mg. morfine hebben. Je hebt ampullen morfine van 5%. Hoeveel ml geef je per dag?
Slide 13 - Open vraag
10. Als een zorgvrager 75 mg moet krijgen uit van een 25 ‰ oplossing die in een ampul zit van 10ml, hoeveel ml dien je dan toe?
Let op! Instinker!
Slide 14 - Open vraag
11. In voorraad een ampul met 5 ml morfine 20%. Je moet 160 mg geven Hoeveel ml injecteer je?
Slide 15 - Open vraag
12. Een patiënt heeft pethidine nodig. De ampullen bevatten een 6,5% oplossing. Er zijn ampullen van 10 ml aanwezig.
Hoeveel mg bevat 1 ml?
Slide 16 - Open vraag
Internationale Eenheden
Slide 17 - Tekstslide
13. De zorgvrager moet 250.000 IE penicilline hebben. Je hebt de ampul penicilline van 1.000.000 IE opgelost in 4ml aquadest (of water voor injectie). Hoeveel ml. moet je geven?
Slide 18 - Open vraag
14. Je zorgvrager moet 100.000 IE penicilline hebben. Je hebt de ampul penicilline van 500.000 IE opgelost in 50ml aquadest (of water voor injectie). Hoeveel ml. moet je geven?
Slide 19 - Open vraag
15. Voor een geïnfecteerde operatiewond krijgt een patiënt het antibioticum Penicilline G 800.000 IE per dag verdeeld over 4 momenten. Op de afdeling zijn flacons Penicilline met 1.000.000 lE / 4 ml aanwezig.
Hoeveel ml dien je per keer toe?
Slide 20 - Open vraag
16. In verband met een ontsteking moet een zorgvrager Flemoxin toegediend krijgen. Op de afdeling zijn ampullen van 850.000 IE Flemoxin in poedervorm. Er moet 50.000 IE toegediend worden. Deze Flemoxin moet eerst nog opgelost worden met 5 ml water voor injecties. Hoeveel ml dien je toe? Rond je antwoord af op één decimaal.
Slide 21 - Open vraag
17. Een patiënt krijgt 4 keer daags 20 IE insuline toegediend. In een ampul zit 10 ml 100IE/ml. Jij moet voor twee maanden ampullen bestellen bij de apotheek (maand is 30 dagen). We gaan ervan uit dat bij de levering de oude voorraad op is. a Hoeveel ml insuline injecteer je per keer b Hoeveel ampullen bestel je voor deze patiënt (Je mag niet zonder insuline komen te zitten)
Slide 22 - Open vraag
Verdunningen
Slide 23 - Tekstslide
18. Je moet voor een zorgvrager 150 ml Urifort-oplossing 0,8 % klaarmaken. In voorraad: een Urifort-oplossing van 8 %. a Hoeveel ml Urifort-oplossing heb je nodig? b hoeveel ml water heb je nodig voor de nieuwe verdunning?
Slide 24 - Open vraag
19. Voor het spoelen maak je een hoeveelheid van 250 ml zoutoplossing van 0,3%. Je hebt in voorraad een zoutoplossing van 0,6%. a Hoeveel ml zoutoplossing b hoeveel ml water heb je nodig voor de nieuwe verdunning?
Slide 25 - Open vraag
20. Je moet voor een zorgvrager 500 ml Urifort-oplossing 0,9% klaarmaken. In voorraad: een Urifort-oplossing van 5%. a Hoeveel ml Urifort-oplossing b hoeveel ml water heb je nodig voor de nieuwe verdunning?
Slide 26 - Open vraag
21. Je hebt een glucoseoplossing van 25%. Je moet een verdunning maken met een oplossing van 2% Er is je gevraagd om 500 ml klaar te maken. a. Hoeveel glucoseoplossing gebruik je uit de voorraad? b. Hoeveel water moet er worden toegevoegd?
Slide 27 - Open vraag
Zuurstof
Slide 28 - Tekstslide
22. De manometer van een 10 liter cilinder staat op 160 bar. Hoeveel gasliter zuurstof zit er in de tank?
Slide 29 - Open vraag
23. Meneer Jansen heeft op een dag 2500 gasliter nodig. Hij heeft in huis een zuurstofcilinder staan van 20 liter. De manometer geeft 120 bar aan. Is er genoeg gasliter op voorraad voor meneer Jansen?
Slide 30 - Open vraag
24. Een ambulance heeft een zuurstofcilinder van 20 liter. De meter wijst 50 bar aan. De cliënt krijgt 5 liter zuurstof per minuut. Hoe lang kan de ambulance zuurstof toedienen?
Slide 31 - Open vraag
25. Een cliënt krijgt 5 liter zuurstof per minuut. Er wordt gebruik gemaakt van een zuurstofcilinder van 10 liter. De meter wijst 100 bar aan. Hoe lang kan de cliënt met deze cilinder doen?
Slide 32 - Open vraag
Sondevoeding
Slide 33 - Tekstslide
26. Een zorgvrager moet 1500 ml sondevoeding krijgen en je mag dit hevelen. De sondevoeding wordt verdeel over 3 porties. Hoeveel ml hevel je per keer?
Slide 34 - Open vraag
27. Je geeft continue sondevoeding van 2200 ml in 24 uur. Op hoeveel ml/uur stel je de pomp in?
Slide 35 - Open vraag
28. Je moet in 24 uur 1400 ml sondevoeding geven via de volumegestuurde pomp. De zorgvrager wil liever s ’nachts geen sondevoeding, dus afgesproken is dat de pomp van 22.00 uur tot 8.00 uur stilstaat. Op hoeveel ml/uur zet je de pomp?