5.2 Resultatenrekening

5.2 Resultatenrekening
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

5.2 Resultatenrekening

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Terugblik vorige les
Korte uitleg
Tijd voor huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van deze les kun je: 
Een resultatenrekening opstellen
Rekenen met BTW, dus bedragen inclusief en exclusief BTW berekenen

Slide 3 - Tekstslide

Hoeveel kost de fiets van € 1500 (inclusief 21% BTW) zonder BTW?
timer
1:00
A
€ 1500 / 100 x 121 = € 1815,-
B
€ 1500 x 0,79 = € 1185,-
C
€ 1500 / 121 x 100 = €1239,67
D
€ 1500 / 0,79 = € 1898,73

Slide 4 - Quizvraag

De resultatenrekening
  • Overzicht van alle kosten en opbrengsten (inkomsten en uitgaven)
  • Over een periode (maand, kwartaal, jaar)
  • Alleen de financiële transacties die het eigen vermogen veranderen komen op de resultatenrekening terug
  • Stroomgrootheden -> grootheden die over een periode gemeten worden
  • Alle kosten en opbrengsten die in een resultatenrekening terug te vinden zijn -> stroomgrootheden
  • Voorraadgrootheden -> de waarde van grootheden op een bepaald moment
  • Alle bezittingen en vermogen die in een balans terug te vinden zijn -> voorraadgrootheden

Slide 5 - Tekstslide

kosten
opbrengsten
inkoopwaarde van de omzet  € 
huur
rente
loon 
g/w/e kosten
brandstofkosten
etc.

winst                                            €


totaal                                       € 
omzet                                          €







verlies                                          €


totaal                                        €                                
Resultatenrekening
over 2020

Slide 6 - Tekstslide

BTW 
  • staat voor belasting over de toegevoegde waarde
  • Ook wel omzetbelasting genoemd
  • Consumenten moeten over producten BTW betalen
  • Sommige producten hebben geen BTW bijv. medische zorg of huur
  • Laag tarief (9% BTW) geldt voor boeken, fietsreparaties, medische hulpmiddelen (krukken, rollator etc.)
  • Hoog tarief (21% BTW) geldt voor verreweg de meeste producten en diensten bijv. kleding, elektronica, meubels etc.
  • Bedrijven dragen de BTW af aan de belastingdienst. (ontvangen BTW van klanten – betaalde BTW)

Slide 7 - Tekstslide

Rekenen met BTW
Bedragen exclusief BTW = 100%
Bijvoorbeeld een flesje water kost € 0,34 exclusief BTW
De klant moet in de winkel inclusief BTW betalen. Het BTW tarief is 21%

Oplossing = 
€ 0,34 = 100%  -> ??? = 121%
€ 0,34 / 100 x 121 = € 0,41 is de prijs inclusief BTW



Slide 8 - Tekstslide

huiswerk
5.19 t/m 5.24
Pagina 69 t/m 71
timer
7:00

Slide 9 - Tekstslide

Een Afghaanse Iphone 23 kost € 750,- inclusief BTW (BTW tarief is 21%)
Bereken de prijs exclusief BTW.

Slide 10 - Open vraag

Iemand koopt een nieuwe fiets en die kost € 1500 inclusief BTW (BTW tarief 21%) . Inclusief BTW staat gelijk aan
timer
0:30
A
100%
B
121%
C
79%
D
106%

Slide 11 - Quizvraag

Iemand koopt een nieuwe fiets en die kost € 1500 inclusief BTW (BTW tarief 21%) . Exclusief BTW staat gelijk aan
timer
0:30
A
100%
B
121%
C
79%
D
106%

Slide 12 - Quizvraag

Een resultatenrekening is
timer
0:30
A
een momentopname
B
een eindbalans
C
een voorraadgrootheid
D
een overzicht over een periode

Slide 13 - Quizvraag

Huiswerk volgende X
Maak t/m 5.24


Slide 14 - Tekstslide

Een frikandellenbroodje kost inclusief BTW € 1,25. De BTW is 9%. Wat kost het broodje exclusief BTW?

Slide 15 - Open vraag

Opdracht
Op het uitgedeelde blad mogen jullie gaan kijken welke post op de balans of de resultatenrekening hoort.
Daarbij kijk je of de post debet of credit op de balans/resultatenrekening staat.
Je werkt in stilte en overlegd NIET met je buurman/buurvrouw!

timer
10:00

Slide 16 - Tekstslide

Ezelsbruggetje
Balans                                                           Resultatenrekening
Debet Credit                                              Debet Credit
         +       -                                                          -       +                                   

Slide 17 - Tekstslide

Resultatenrekening 
De resultatenrekening is een overzicht van 
kosten en opbrengsten in een bepaalde periode. 
Op een resultatenrekening staan stroomgrootheden. Een stroomgrootheid is een grootheid die over een bepaalde periode wordt gemeten. 

Slide 18 - Tekstslide

Samengevat..
De balans is een overzicht van alle bezittingen (activa), eigen vermogen en vreemd vermogen van een onderneming (hoe is het gefinancierd).

Een mutatiebalans is een deelbalans waarin alleen de balansposten (met bedragen) gemeld staan die veranderen door een financiële transactie.

Slide 19 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaling per bank aan crediteuren €14.000.
A
Kas -€14.000 Crediteuren +€14.000
B
Kas -€14.000 Crediteuren -€14.000
C
Bank -€14.000 Crediteuren -€14.000
D
Bank -€14.000 Crediteuren +€14.000

Slide 20 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Betaling dus bank daalt.
Crediteuren (schuld) daalt, want er wordt afgelost.

Slide 21 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Als:
De onderneming verkoopt goederen op rekening voor €14.200. De inkoopwaarde is €9.400.
A
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
B
Debiteuren -€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
C
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€14.200
D
Debiteuren +14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen-€4.800

Slide 22 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Verschil tussen verkoop en inkoop = brutowinst
Dit komt terecht in het eigen vermogen.

Slide 23 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Per kas gekocht goederen €1.400.
A
Voorraad -€1.400 Kas -€1.400
B
Voorraad +€1.400 Kas -€1.400
C
Voorraad -€1.400 Crediteuren -€1.400
D
Voorraad -€1.400 Crediteuren +€1.400

Slide 24 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Betaling via kas, dus kas daalt.
Er wordt voorraad gekocht, dus voorraad stijgt. 

Slide 25 - Tekstslide

Voorbeeld
Een bedrijf koopt voorraad voor €1.000,- en betaalt cash.





Verandering activa €0 en verandering passiva €0
 
 
 

Slide 26 - Tekstslide

Voorbeeld
Een bedrijf koopt voorraad voor €1.000,-. Ze betaalt cash  €250,- en koopt de rest op rekening. 
 



Verandering activa +€750 en verandering passiva +€750
 
 

Slide 27 - Tekstslide

Een debiteur betaalt per bank. De balansposten die veranderen..
A
debiteur+ bank -
B
debiteur - bank +
C
debiteur - kas +
D
debiteur + kas -

Slide 28 - Quizvraag

Jay lost per bank 500 euro af op zijn hypothecaire lening
A
bank - 500 hyp lening + 500
B
bank +500 hyp lening +500
C
bank - 500 hyp lening - 500
D
bank - 500 bedrijfspand - 500

Slide 29 - Quizvraag

Jay betaalt zijn crediteuren met contant (cash) geld
A
kas - crediteuren -
B
kas - crediteuren +
C
bank - crediteuren -
D
bank - crediteuren +

Slide 30 - Quizvraag

Jay betaalt rente (500 euro) per bank over zijn hypothecaire lening
A
bank - eigen vermogen +
B
bank - hypo lening -
C
kas - eigen vermogen -
D
bank - eigen vermogen -

Slide 31 - Quizvraag