Thema 2, week 3 Dictee 11

Werkwoorden vervoegen
tegenwoordige tijd
&
verleden tijd 
&
voltooid deelwoord
&
bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden vervoegen
tegenwoordige tijd
&
verleden tijd 
&
voltooid deelwoord
&
bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Slide 1 - Tekstslide

tegenwoordige tijd        
ik verbrand
hij verbrandt
wij verbranden



voltooid deelwoord
Ik ben verbrand



verleden tijd
ik verbrandde
hij verbrandde
wij verbrandden


bijvoeglijk voltooid deelwoord
De verbrande man

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de verleden tijd?
boenen - Jij ...

Slide 3 - Open vraag

Wat is de tegenwoordige tijd?
vebranden - Hij ...

Slide 4 - Open vraag

Wat is de verleden tijd tijd?
vebranden - Hij ...

Slide 5 - Open vraag

Wat is de verleden tijd?
spelen - wij ...

Slide 6 - Open vraag

Vul het voltooid deelwoord in.
Ik heb een boterham ...(eten)

Slide 7 - Open vraag

Vul de verleden tijd in.
Ik ..... een boterham.

Slide 8 - Open vraag

Vul het voltooid deelwoord in.
Ik heb heel hard ....(rennen)

Slide 9 - Open vraag

Vul het voltooid deelwoord in.
Gisteren ben ik om vier uur naar huis...(gaan)

Slide 10 - Open vraag

Vul de verleden tijd in.
Ik ...... wel 10 minuten. (fietsen)

Slide 11 - Open vraag

Vul het voltooid deelwoord in.
Ik ben al 3 jaar ... (trouwen)

Slide 12 - Open vraag

Vul het voltooid deelwoord in.
Gisteren hebben wij de hele avond ...(dansen)

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Video

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in.


De weg werd verbreed.
De ..... weg.

Slide 15 - Open vraag

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in.


Jammer dat ik het doel heb gemist.
Het  ..... doel.

Slide 16 - Open vraag

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in.


De man heeft zijn hand verbrand.
De verbrande hand.

Slide 17 - Open vraag

Vul de verleden tijd in: VERBRANDEN


De man ...... zijn hand.

Slide 18 - Open vraag

Evaluatie

Slide 19 - Woordweb