Verbind de volgende zinnen
Hij heeft een slecht rapport .............. hij gaat niet over.
Meng........... de boter en de suiker; voeg ............ de melk toe.
Voeg de slagroom ......... de suiker toe.
De cake is gelukt ............ het recept is goed.
Ik ben gek op vruchtengebak, ......... appel of perencake.
...... de oven op de juiste temperatuur is, ....... lukt de cake zeker.
Oom Ben mag geen cake eten, .......... hij heeft suikerziekte.
Jouw cake is net ....... lekker ......... die van mijn oma.
Je hebt een bakblik nodig ...... een cake ........ bakken.