Classicisme lessenreeks (3 lessen)

Muziekgeschiedenis
Het Classicisme
1750-1825
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
MuziekMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5,6

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Muziekgeschiedenis
Het Classicisme
1750-1825

Slide 1 - Tekstslide

Na deze lessenreeks:
  • Ken en herken je de technische termen / compositie technieken uit het Classicisme: 
    > De drieklank als basismotief
    > Toonladderfiguren
    > Strenge periodebouw 
    > Cadensen
    > Albertijnse bas
    > Overgansdynamiek
    > Contrastwerking

  • Herken je het Klassieke Symfonieorkest - het Strijkkwartet - andere kamermuziekcombinaties + de instrumenten uit deze orkesten en ensembles
  • Kun je de HOOFDVORM  analyseren
  • Ken en herken je het Menuet (dansen) als deel van een symfonie
  • Ken je de opbouw van een symfonie en een sonate
  • Weet je dat Mozart, Haydn en Beethoven de belangrijkste componisten uit deze tijd waren 

Slide 2 - Tekstslide

Dit weet ik al over muziek uit
het Classicisme

Slide 3 - Open vraag

Maatschappij
De periode van het Classicisme (ongeveer 1750-1825) werd gekenmerkt door een interesse in de klassieke oudheid (Grieken en Romeinen). De maatschappij was verdeeld in sociale klassen, waarbij de adel en rijke burgers de cultuur bepaalden. Ze genoten van muziek, opera en andere culturele evenementen. 
Componisten zoals Mozart, Haydn en Beethoven maakten muziek die elegant en goed gestructureerd was.

Tegelijkertijd ontstond de Verlichting, waarbij filosofen als Voltaire en Rousseau pleitten voor meer vrijheid en gelijkheid. Dit leidde uiteindelijk tot politieke veranderingen, zoals de Franse Revolutie

Kortom, het Classicisme was een periode van grote veranderingen in de maatschappij, waar de zoektocht naar balans, orde en logica centraal stond, zowel in muziek als in andere aspecten van het leven.

Slide 4 - Tekstslide

Compositie technieken 
uit het Classicisme
Muziek uit de Klassieke periode kenmerkte zich door een duidelijke, gestructureerde opbouw. De drieklank werd als basismotief gebruikt en composities volgden vaak een strenge periodebouw, met symmetrische zinnen van 4 of 8 maten. Er kwamen ritmische en melodische versieringen zoals toonladderfiguren, en de overgang tussen secties werd dynamisch geaccentueerd. Cadenzen zorgden voor een rustpunt aan het einde van zinnen, terwijl de Albertijnse bas een snel herhalend patroon in de baslijn introduceerde. Er werd gespeeld met contrasten in tempo, dynamiek en instrumentatie. Deze technieken gaven de muziek helderheid en balans.

Slide 5 - Tekstslide

Drieklank motief
Het drieklankmotief is een belangrijk kenmerk van de muziek uit de klassieke periode. Het bestaat uit drie tonen die samen een akkoord vormen, bijvoorbeeld een majeur- of mineurakkoord. Componisten gebruikten de drieklank als de basis voor hun harmonieën, omdat het eenvoudig en helder was. Dit zorgde voor een strakke structuur en maakte de muziek toegankelijk voor een breed publiek. Het drieklankmotief werd vaak herhaald of gemoduleerd naar andere toonladders, waardoor het een herkenbaar en stabiliserend element werd in de klassieke muziek. Het benadrukte de balans en eenvoud die zo kenmerkend zijn voor deze periode.
Piano Sonata No.13 in B-flat major, K.333
Deel 1: Allegro
Mozart
Welke akkoorden worden hier als gebroken drieklank gespeeld in de linkerhand?

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Toonladderfiguren
In de muziek van het classicisme speelden toonladderfiguren een belangrijke rol, omdat ze perfect pasten binnen de duidelijke, symmetrische en gestructureerde stijl van die tijd. Toonladderfiguren zijn muzikale passages die gebaseerd zijn op de opeenvolgende tonen van een toonladder (diatonisch of chromatisch) en werden op verschillende manieren gebruikt in composities.
Versierde melodieën: Om melodieën te versieren of dynamischer te maken, terwijl de onderliggende harmonie duidelijk bleef.
Overbruggingen en verbindingen: Om verschillende secties of thema’s met elkaar te verbinden, bijvoorbeeld bij modulaties of overgangsmomenten.
Virtuositeit: In sonates, symfonieën en concerten werden toonladderfiguren vaak als virtuoze passages gebruikt, bijvoorbeeld in soloconcerten, om de technische vaardigheden van een uitvoerder te demonstreren.
Balans en eenvoud: De toonladderfiguren pasten binnen het ideaal van evenwicht en helderheid, wat belangrijk was in het classicisme. Ze hielpen om een gevoel van richting en voorspelbaarheid te creëren.
Dynamische expressie: Ze werden ingezet om dynamische spanning op te bouwen (bijvoorbeeld een crescendo) of een climax voor te bereiden.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Strenge Periodebouw (1/2)
De strenge periodebouw tijdens het classicisme verwijst naar de strikte toepassing van regels en verhoudingen die ontleend zijn aan de klassieke oudheid, vooral de architectuur van de Grieken en Romeinen. Architecten, kunstenaars én componisten uit deze periode streefden naar symmetrie, harmonie en eenvoud. 

De strenge periodebouw stond in contrast met de overdaad van voorgaande stijlen, zoals de Barok. 
Dit maakte het classicisme een rationele en gecontroleerde stijl. 
Monumentale gebouwen zoals tempels, overheidsgebouwen en theaters werden vaak ontworpen 
met een strak en formeel uiterlijk.

Slide 10 - Tekstslide

Strenge Periodebouw (2/2)
In de muziek weerspiegelde de strenge periodebouw zich in een nadruk op structuur, balans en eenvoud, vergelijkbaar met de architectuur. Enkele kenmerkende elementen zijn:

  • De hoofdvorm: Componisten gebruikten vaste vormen, zoals de hoofdvorm, waarin muziek een duidelijke expositie, doorwerking en reprise heeft. Dit zorgde voor een logische en evenwichtige opbouw.
  • Symmetrie en balans: Muzikale zinnen en thema’s waren vaak symmetrisch en bestonden uit regelmatige perioden (zoals een vraag- en antwoordstructuur).
  • Dynamiek en contrast: Er werd gebruikgemaakt van dynamische contrasten (zoals piano en forte) en duidelijke overgangen, maar zonder de overdadige complexiteit van de barok.
  • Eenvoud en duidelijkheid: De muziek was minder polyfoon dan in de barokperiode, met meer nadruk op homofonie (een duidelijke melodie begeleid door akkoorden).
  • Orkestratie: Het klassieke orkest werd gestandaardiseerd, met vaste secties zoals strijkers, blazers en soms percussie.

Slide 11 - Tekstslide

Cadensen
In de muziek van het classicisme speelden cadensen een essentiële rol, omdat ze de structuur en harmonie van composities duidelijk afbakenden en hielpen bij het creëren van balans en expressie. Cadensen zijn harmonische afsluitingen die een muzikale zin, frase of sectie afronden en een gevoel van rust of spanning geven.

Volledige cadens: Dit was de meest gebruikte cadens en bestond uit 
een dominant-akkoord (V) gevolgd door de tonica (I)
Het gaf een sterk gevoel van afsluiting.

Onvoltooide cadens: Eindigde op de dominant (V) en 
liet spanning bestaan, vaak gebruikt aan het einde van 
een frase of een doorwerking. Een open einde... 
Bekijk de volgende video: met welke cadens eindigt dit gedeelte. 
Kijk naar de laatste maat op pagina 1 en de eerste maat op pagina 2 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Albertijnse bas
De Albertijnse bas is een begeleidingsfiguur dat veel voorkomt in de muziek van het classicisme. Het bestaat uit een patroon waarbij de tonen van een akkoord in een herhalende, gebroken volgorde worden gespeeld (bijvoorbeeld: grondtoon, kwint, terts, kwint). Dit patroon zorgt voor een vloeiende, harmonische basis die de melodie ondersteunt zonder de helderheid ervan te verstoren.
De Albertijnse bas was populair omdat het een gevoel van beweging en elegantie creëerde, terwijl de structuur van de muziek eenvoudig en overzichtelijk bleef. Componisten zoals Wolfgang Amadeus Mozart gebruikten deze techniek vaak in hun pianomuziek, zoals in de begeleiding van sonates en concerten. 

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Overgansdynamiek
1. Terrassendynamiek in de Barokmuziek verwijst naar abrupte, blokkerige overgangen tussen harde en zachte passages zonder geleidelijke volume-opbouw of -afbouw. 

2. Overgangsdynamiek verwijst naar geleidelijke veranderingen 
in de klanksterkte in muziek, zoals crescendo en decrescendo of 
diminuendo. Dit is een kenmerkend dynamisch effect van 
het classicisme, in contrast met de abrupte veranderingen 
(terrassendynamiek) die kenmerkend waren voor de Barok.
Overgangsdynamiek werd veel gebruikt om 
spanning en expressie op te bouwen, en om 
muzikale frases en thema’s meer natuurlijke 
vloeiendheid en emotie te geven. 
We kennen maar 2 vormen van dynamiek

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Contrastwerking


Voorbeelden van contrasten in de muziek zijn:
  • Majeur / mineur
  • Tonica / dominant
  • Hard / zacht
  • Unisono / meerstemmigheid 
  • Tutti / solo
  • Blazers / strijkers
  • Snel / langzaam
  • Homofoon / polyfoon
  • Korte notenwaarden / lange notenwaarden
Zorg dat je verschillende contrasten kunt benoemen en herkennen. Gebruik hierbij altijd het lijstje met MUZIKALE MIDDELEN.
Hier krijg je in het CE veel vragen over!

Slide 18 - Tekstslide

Het Klassieke symfonie orkest

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Het strijkkwartet
Een strijkkwartet is in de klassieke muziek een kamermuziekwerk voor vier strijkinstrumenten. 
De gebruikelijke bezetting is: twee violen, een altviool en een cello
Het is ook de term voor het muziekensemble dat die muziekstukken uitvoert. 

Slide 21 - Tekstslide

De pianoforte ontstond als een directe opvolger van het klavecimbel. 
Het instrument werd rond 1700 uitgevonden door een Italiaanse instrumentenbouwer. Het belangrijkste verschil met het klavecimbel was het mechanisme waarmee de snaren werden aangeslagen. Terwijl het klavecimbel snaren plukte, gebruikte de pianoforte hamers die de snaren aansloegen, waardoor het mogelijk werd om dynamiek te variëren (zacht en hard, oftewel piano en forte) door de kracht waarmee de toetsen werden bespeeld.
De pianoforte werd populair tijdens het classicisme, omdat componisten zoals Mozart en Beethoven gebruik konden maken van de expressieve mogelijkheden die het instrument bood. Het ontwerp evolueerde snel, 
met verbeteringen in klank, omvang en mechaniek, 
waardoor de piano uiteindelijk de standaard werd in 
zowel kamermuziek als solorepertoire. De pianoforte legde 
daarmee de basis voor de moderne vleugel en piano zoals we die vandaag kennen.
Nieuw instrument

Slide 22 - Tekstslide

De klarinet is een blaasinstrument behorend tot de enkelrietinstrumenten. 
In het harmonieorkest en symfonieorkest wordt de klarinet 
gerekend tot de houtblazers. De naam komt van clarinetto, een 
verkleinwoord van het Italiaanse clarino, een soort trompet.

De klarinet is waarschijnlijk rond 1690 uitgevonden.
De meest gangbare klarinet is de B♭-klarinet, deze 
is ongeveer 66 centimeter lang. 
Vroeger werd voor iedere toonsoort 
een andere klarinet 
gebruikt.


Nieuw instrument

Slide 23 - Tekstslide

OPBOUW
Expositie: 
Thema 1 (in Tonica) - overgangszin/groep - thema 2 (in Dominant) - slotgroep [de gehele expositie wordt herhaald]

Doorwerking: 
Gebruik thema's of nieuw materiaal, modulaties, sequensen, motiefverwerking

Reprise: 
Herhaling expositie; Thema 1 (in Tonica) - verbindingsgroep - thema 2 (in Tonica!) 

Eventueel coda 
Afsluiting muziekstuk met slotcadens 
DE HOOFDVORM
Tijdens het Centraal Examen moet je een HOOFDVORM kunnen analyseren.

In een partituur moet jij de verschillende vormonderdelen en compositietechnieken kunnen herkennen / benoemen.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Menuet
Een menuet is van oorsprong een volksdans, maar in de 17e en 18e eeuw werd het ook in een aangepaste vorm in hofkringen gedanst. 
De passen die gemaakt moeten worden, zijn behoorlijk klein en ingewikkeld. 

Kenmerken:
  • Driekwartsmaat
  • Matig tempo
  • Driedelige liedvorm ABA
  • Kreeg tijdens het classicisme een plaats in symfonieën (derde deel)

In de Klassieke periode werd het menuet onderdeel van grotere werken, namelijk
van symfonieën en sonates. 
Dansen uit het Classicisme
Voorbeelden van een Menuet in stukken uit het Classicisme

Slide 26 - Tekstslide

Symfonie - Soloconcert - Sonate

4 DELEN:
1. Allegro: hoofdvorm, snel
2. Adagio / andante: , hoofdvorm, langzaam
3. Menuet: dans, 3/4, ABA, trio, matig snel
4. Finale: allegro of presto, uitbundig, 
hoofdvorm of rondo, wordt soms 
afgesloten met een cadens (solo stuk)
Symfonische structuren

Slide 27 - Tekstslide



MELODISCH
    Strenge periodebouw (voor- en nazin zijn even lang)
    Drieklank als basis van motieven
    Gebruik toonladderfiguren

HARMONISCH
    Gebruik van grondtoon en kwint
    Cadens: I - V
    Albertijnse bas
    Unisono momenten

DYNAMISCH
    Overgangsdynamiek

INSTRUMENTEN
Het klassieke symfonieorkest
Het strijkkwartet (1e viool, 2e viool, altviool, cello)
Kamermuziek
Soloconcert
Fortepiano - klarinet

CONTRASTWERKING
majeur - mineur
sterk - zacht
unisono - meerstemmig
tutti - solo
snel - langzaam
homofoon - polyfoon

SYMFONISCHE STRUCTUREN
De hoofdvorm / sonatevorm
Het menuet
Rondo
Variatievorm
Samenvatting muzikale kenmerken
COMPONISTEN
Mozart
Haydn
Beethoven
>> 1e Weense School

Slide 28 - Tekstslide

Examenvragen
Stijlperiode het Classicisme

Slide 29 - Tekstslide

J.S. Bach - Das wohltemperierte Klavier II, Fuga 24

Dit vragenblok gaat over een fuga voor klavecimbel van Johann
Sebastian Bach (1685 - 1750).
De klank is een halve toon lager dan de notatie.


Slide 30 - Tekstslide

J.S. Bach - Das wohltemperierte Klavier II, Fuga 24


 

Je ziet hier de expositie van de fuga.

VRAAG 1:
In welke volgorde zetten de stemmen
het thema in?
Gebruik de termen alt, tenor en bas.



Slide 31 - Tekstslide

In welke maten zie je een steminzet?

Slide 32 - Open vraag

J.S. Bach - Das wohltemperierte Klavier II, Fuga 24


 

Je ziet hier de expositie van de fuga.

VRAAG 2:
Wat is de functie van de ais (maat 1)?



Slide 33 - Tekstslide

De functie van de ais in maat 1 is:

Slide 34 - Open vraag

J.S. Bach - Das wohltemperierte Klavier II, Fuga 24


 

Je ziet hier de expositie van de fuga.

VRAAG 3:
Komt er in deze expositie een 
divertimento (tussenspel) voor?
Licht je antwoord toe.

Ja / nee, omdat:.............


Slide 35 - Tekstslide

Komt er in deze expositie een
divertimento (tussenspel) voor?
Licht je antwoord toe.

Ja / nee, omdat:.............

Slide 36 - Open vraag

Het fragment is de derde thema-inzet en het vervolg.
Het karakter van het vervolg verschilt van het karakter van het thema.
VRAAG 4:
Noem drie verschillen tussen het thema en het vervolg.
Ga bij je antwoord uit van het vervolg.

Slide 37 - Open vraag

J.S. Bach - Das wohltemperierte Klavier II, Fuga 24
Het begin van het thema (fragment 1) is nogmaals afgedrukt:





In de loop van de fuga klinkt het thema in een andere toonsoort. In fragment 2 klinkt dit laatste thema.





VRAAG 5:
Geef de technische term voor de relatie tussen de toonsoort van fragment 3 en de hoofdtoonsoort van de fuga.
Fragment 2
Fragment 1

Slide 38 - Tekstslide

Geef de technische term
voor de relatie tussen de toonsoort van fragment 3 en
de hoofdtoonsoort van de fuga.

Slide 39 - Open vraag

J.S. Bach - Das wohltemperierte Klavier II, Fuga 24
Van een gedeelte uit de doorwerking 
is de volledige partij afgedrukt


In het gedeelte komt twee keer een 
chromatische reeks van vier tonen voor.





VRAAG 6:
Geef de maatnummers van één van die reeksen.

Slide 40 - Tekstslide

VRAAG 6:
Geef de maatnummers van één van die reeksen.

Slide 41 - Open vraag

J.S. Bach - Das wohltemperierte Klavier II, Fuga 24




Deze fuga is geschreven in de barok. Een fuga is een polyfone vorm
waarin imitatie voorkomt.

VRAAG 7:
Noem twee andere barok-kenmerken die in het fragment te horen zijn.





Slide 42 - Tekstslide

VRAAG 7:
Noem twee andere barok-kenmerken
die in het fragment te horen zijn.

Slide 43 - Open vraag

J.S. Bach - Das wohltemperierte Klavier II, Fuga 24

Het fragment is het slot van de fuga.

VRAAG 8:
Geef bij elke bewering aan of deze juist of onjuist is.

1. In dit slot komt een stretto voor.
2. In dit slot komt een orgelpunt voor.
3. In dit slot komt een picardische terts voor. (majeur einde in een
mineur stuk)





Slide 44 - Tekstslide

VRAAG 8:
Het fragment is het slot van de fuga.
Geef bij elke bewering aan of deze juist of onjuist is.

1 In dit slot komt een stretto voor.
2 In dit slot komt een orgelpunt voor.
3 In dit slot komt een picardische terts voor.

Slide 45 - Open vraag

J.S. Bach - Das wohltemperierte Klavier II, Fuga 24
Deze fuga van Bach wordt ook wel op piano uitgevoerd.

In tegenstelling tot de klavecimbel-uitvoering is de klank in de
piano-uitvoering niet een halve toon lager dan de notatie.

Fragment 1 is het slot van de fuga op klavecimbel; 
Fragment 2 is het slot van de fuga op piano.

Het tempo van de pianist is sneller dan het tempo van de klavecinist.


VRAAG 9:
Noem nog een verschil in tempo tussen beide uitvoeringen.
Ga bij je antwoord uit van de piano-uitvoering.





Fragment 1
Fragment 2

Slide 46 - Tekstslide


VRAAG 9:

Noem nog een verschil in tempo tussen beide uitvoeringen.
Ga bij je antwoord uit van de piano-uitvoering.

Slide 47 - Open vraag

J.S. Bach - Das wohltemperierte Klavier II, Fuga 24

Fragment 1 is het slot van de fuga op klavecimbel
Fragment 2 is het slot van de fuga op piano

De notatie is voor beide instrumenten hetzelfde, maar 
de uitvoeringen verschillen.

VRAAG 10:
Geef bij elke bewering aan of deze juist of onjuist is

1 De uitvoeringen verschillen in articulatie.
2 De uitvoeringen verschillen in dynamiek.





Fragment 1
Fragment 2

Slide 48 - Tekstslide


VRAAG 10:
Geef bij elke bewering aan of deze juist of onjuist is

1 De uitvoeringen verschillen in articulatie.
2 De uitvoeringen verschillen in dynamiek.

Slide 49 - Open vraag

Dit weet ik nu over muziek
in de Barok

Slide 50 - Woordweb

Extra materiaal
de Barok
Wat is contrapunt?

Slide 51 - Tekstslide

Extra materiaal
de Barok
Wie was Johan Sebastiaan Bach?

Slide 52 - Tekstslide