Classicisme lessenreeks (3 lessen)

Muziekgeschiedenis
Het Classicisme
1750-1825
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
MuziekMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5,6

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Muziekgeschiedenis
Het Classicisme
1750-1825

Slide 1 - Tekstslide

Na deze lessenreeks:
  • Ken en herken je de technische termen / compositie technieken uit het Classicisme: 
    > De drieklank als basismotief
    > Toonladderfiguren
    > Strenge periodebouw 
    > Cadensen
    > Albertijnse bas
    > Overgansdynamiek
    > Contrastwerking

  • Herken je het Klassieke Symfonieorkest - het Strijkkwartet - andere kamermuziekcombinaties + de instrumenten uit deze orkesten en ensembles
  • Kun je de HOOFDVORM  analyseren
  • Ken en herken je het Menuet (dansen) als deel van een symfonie
  • Ken je de opbouw van een symfonie en een sonate
  • Weet je dat Mozart, Haydn en Beethoven de belangrijkste componisten uit deze tijd waren 

Slide 2 - Tekstslide

Dit weet ik al over muziek uit
het Classicisme

Slide 3 - Open vraag

Maatschappij
De periode van het Classicisme (ongeveer 1750-1825) werd gekenmerkt door een interesse in de klassieke oudheid (Grieken en Romeinen). De maatschappij was verdeeld in sociale klassen, waarbij de adel en rijke burgers de cultuur bepaalden. Ze genoten van muziek, opera en andere culturele evenementen. 
Componisten zoals Mozart, Haydn en Beethoven maakten muziek die elegant en goed gestructureerd was.

Tegelijkertijd ontstond de Verlichting, waarbij filosofen als Voltaire en Rousseau pleitten voor meer vrijheid en gelijkheid. Dit leidde uiteindelijk tot politieke veranderingen, zoals de Franse Revolutie

Kortom, het Classicisme was een periode van grote veranderingen in de maatschappij, waar de zoektocht naar balans, orde en logica centraal stond, zowel in muziek als in andere aspecten van het leven.

Slide 4 - Tekstslide

Compositie technieken 
uit het Classicisme
Muziek uit de Klassieke periode kenmerkte zich door een duidelijke, gestructureerde opbouw. De drieklank werd als basismotief gebruikt en composities volgden vaak een strenge periodebouw, met symmetrische zinnen van 4 of 8 maten. Er kwamen ritmische en melodische versieringen zoals toonladderfiguren, en de overgang tussen secties werd dynamisch geaccentueerd. Cadenzen zorgden voor een rustpunt aan het einde van zinnen, terwijl de Albertijnse bas een snel herhalend patroon in de baslijn introduceerde. Er werd gespeeld met contrasten in tempo, dynamiek en instrumentatie. Deze technieken gaven de muziek helderheid en balans.

Slide 5 - Tekstslide

Drieklank motief
Het drieklankmotief is een belangrijk kenmerk van de muziek uit de klassieke periode. Het bestaat uit drie tonen die samen een akkoord vormen, bijvoorbeeld een majeur- of mineurakkoord. Componisten gebruikten de drieklank als de basis voor hun harmonieën, omdat het eenvoudig en helder was. Dit zorgde voor een strakke structuur en maakte de muziek toegankelijk voor een breed publiek. Het drieklankmotief werd vaak herhaald of gemoduleerd naar andere toonladders, waardoor het een herkenbaar en stabiliserend element werd in de klassieke muziek. Het benadrukte de balans en eenvoud die zo kenmerkend zijn voor deze periode.
Piano Sonata No.13 in B-flat major, K.333
Deel 1: Allegro
Mozart
Welke akkoorden worden hier als gebroken drieklank gespeeld in de linkerhand?

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Toonladderfiguren
In de muziek van het classicisme speelden toonladderfiguren een belangrijke rol, omdat ze perfect pasten binnen de duidelijke, symmetrische en gestructureerde stijl van die tijd. Toonladderfiguren zijn muzikale passages die gebaseerd zijn op de opeenvolgende tonen van een toonladder (diatonisch of chromatisch) en werden op verschillende manieren gebruikt in composities.
Versierde melodieën: Om melodieën te versieren of dynamischer te maken, terwijl de onderliggende harmonie duidelijk bleef.
Overbruggingen en verbindingen: Om verschillende secties of thema’s met elkaar te verbinden, bijvoorbeeld bij modulaties of overgangsmomenten.
Virtuositeit: In sonates, symfonieën en concerten werden toonladderfiguren vaak als virtuoze passages gebruikt, bijvoorbeeld in soloconcerten, om de technische vaardigheden van een uitvoerder te demonstreren.
Balans en eenvoud: De toonladderfiguren pasten binnen het ideaal van evenwicht en helderheid, wat belangrijk was in het classicisme. Ze hielpen om een gevoel van richting en voorspelbaarheid te creëren.
Dynamische expressie: Ze werden ingezet om dynamische spanning op te bouwen (bijvoorbeeld een crescendo) of een climax voor te bereiden.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Strenge Periodebouw (1/2)
De strenge periodebouw tijdens het classicisme verwijst naar de strikte toepassing van regels en verhoudingen die ontleend zijn aan de klassieke oudheid, vooral de architectuur van de Grieken en Romeinen. Architecten, kunstenaars én componisten uit deze periode streefden naar symmetrie, harmonie en eenvoud. 

De strenge periodebouw stond in contrast met de overdaad van voorgaande stijlen, zoals de Barok. 
Dit maakte het classicisme een rationele en gecontroleerde stijl. 
Monumentale gebouwen zoals tempels, overheidsgebouwen en theaters werden vaak ontworpen 
met een strak en formeel uiterlijk.

Slide 10 - Tekstslide

Strenge Periodebouw (2/2)
In de muziek weerspiegelde de strenge periodebouw zich in een nadruk op structuur, balans en eenvoud, vergelijkbaar met de architectuur. Enkele kenmerkende elementen zijn:

  • De hoofdvorm: Componisten gebruikten vaste vormen, zoals de hoofdvorm, waarin muziek een duidelijke expositie, doorwerking en reprise heeft. Dit zorgde voor een logische en evenwichtige opbouw.
  • Symmetrie en balans: Muzikale zinnen en thema’s waren vaak symmetrisch en bestonden uit regelmatige perioden (zoals een vraag- en antwoordstructuur).
  • Dynamiek en contrast: Er werd gebruikgemaakt van dynamische contrasten (zoals piano en forte) en duidelijke overgangen, maar zonder de overdadige complexiteit van de barok.
  • Eenvoud en duidelijkheid: De muziek was minder polyfoon dan in de barokperiode, met meer nadruk op homofonie (een duidelijke melodie begeleid door akkoorden).
  • Orkestratie: Het klassieke orkest werd gestandaardiseerd, met vaste secties zoals strijkers, blazers en soms percussie.

Slide 11 - Tekstslide

Cadensen
In de muziek van het classicisme speelden cadensen een essentiële rol, omdat ze de structuur en harmonie van composities duidelijk afbakenden en hielpen bij het creëren van balans en expressie. Cadensen zijn harmonische afsluitingen die een muzikale zin, frase of sectie afronden en een gevoel van rust of spanning geven.

Volledige cadens: Dit was de meest gebruikte cadens en bestond uit 
een dominant-akkoord (V) gevolgd door de tonica (I)
Het gaf een sterk gevoel van afsluiting.

Onvoltooide cadens: Eindigde op de dominant (V) en 
liet spanning bestaan, vaak gebruikt aan het einde van 
een frase of een doorwerking. Een open einde... 
Bekijk de volgende video: met welke cadens eindigt dit gedeelte. 
Kijk naar de laatste maat op pagina 1 en de eerste maat op pagina 2 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Albertijnse bas
De Albertijnse bas is een begeleidingsfiguur dat veel voorkomt in de muziek van het classicisme. Het bestaat uit een patroon waarbij de tonen van een akkoord in een herhalende, gebroken volgorde worden gespeeld (bijvoorbeeld: grondtoon, kwint, terts, kwint). Dit patroon zorgt voor een vloeiende, harmonische basis die de melodie ondersteunt zonder de helderheid ervan te verstoren.
De Albertijnse bas was populair omdat het een gevoel van beweging en elegantie creëerde, terwijl de structuur van de muziek eenvoudig en overzichtelijk bleef. Componisten zoals Wolfgang Amadeus Mozart gebruikten deze techniek vaak in hun pianomuziek, zoals in de begeleiding van sonates en concerten. 

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Overgansdynamiek
1. Terrassendynamiek in de Barokmuziek verwijst naar abrupte, blokkerige overgangen tussen harde en zachte passages zonder geleidelijke volume-opbouw of -afbouw. 

2. Overgangsdynamiek verwijst naar geleidelijke veranderingen 
in de klanksterkte in muziek, zoals crescendo en decrescendo of 
diminuendo. Dit is een kenmerkend dynamisch effect van 
het classicisme, in contrast met de abrupte veranderingen 
(terrassendynamiek) die kenmerkend waren voor de Barok.
Overgangsdynamiek werd veel gebruikt om 
spanning en expressie op te bouwen, en om 
muzikale frases en thema’s meer natuurlijke 
vloeiendheid en emotie te geven. 
We kennen maar 2 vormen van dynamiek

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Contrastwerking


Voorbeelden van contrasten in de muziek zijn:
  • Majeur / mineur
  • Tonica / dominant
  • Hard / zacht
  • Unisono / meerstemmigheid 
  • Tutti / solo
  • Blazers / strijkers
  • Snel / langzaam
  • Homofoon / polyfoon
  • Korte notenwaarden / lange notenwaarden
Zorg dat je verschillende contrasten kunt benoemen en herkennen. Gebruik hierbij altijd het lijstje met MUZIKALE MIDDELEN.
Hier krijg je in het CE veel vragen over!

Slide 18 - Tekstslide

Het Klassieke symfonie orkest

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Het strijkkwartet
Een strijkkwartet is in de klassieke muziek een kamermuziekwerk voor vier strijkinstrumenten. 
De gebruikelijke bezetting is: twee violen, een altviool en een cello
Het is ook de term voor het muziekensemble dat die muziekstukken uitvoert. 

Slide 21 - Tekstslide

De pianoforte ontstond als een directe opvolger van het klavecimbel. 
Het instrument werd rond 1700 uitgevonden door een Italiaanse instrumentenbouwer. Het belangrijkste verschil met het klavecimbel was het mechanisme waarmee de snaren werden aangeslagen. Terwijl het klavecimbel snaren plukte, gebruikte de pianoforte hamers die de snaren aansloegen, waardoor het mogelijk werd om dynamiek te variëren (zacht en hard, oftewel piano en forte) door de kracht waarmee de toetsen werden bespeeld.
De pianoforte werd populair tijdens het classicisme, omdat componisten zoals Mozart en Beethoven gebruik konden maken van de expressieve mogelijkheden die het instrument bood. Het ontwerp evolueerde snel, 
met verbeteringen in klank, omvang en mechaniek, 
waardoor de piano uiteindelijk de standaard werd in 
zowel kamermuziek als solorepertoire. De pianoforte legde 
daarmee de basis voor de moderne vleugel en piano zoals we die vandaag kennen.
Nieuw instrument

Slide 22 - Tekstslide

De klarinet is een blaasinstrument behorend tot de enkelrietinstrumenten. 
In het harmonieorkest en symfonieorkest wordt de klarinet 
gerekend tot de houtblazers. De naam komt van clarinetto, een 
verkleinwoord van het Italiaanse clarino, een soort trompet.

De klarinet is waarschijnlijk rond 1690 uitgevonden.
De meest gangbare klarinet is de B♭-klarinet, deze 
is ongeveer 66 centimeter lang. 
Vroeger werd voor iedere toonsoort 
een andere klarinet 
gebruikt.


Nieuw instrument

Slide 23 - Tekstslide

OPBOUW
Expositie: 
Thema 1 (in Tonica) - overgangszin/groep - thema 2 (in Dominant) - slotgroep [de gehele expositie wordt herhaald]

Doorwerking: 
Gebruik thema's of nieuw materiaal, modulaties, sequensen, motiefverwerking

Reprise: 
Herhaling expositie; Thema 1 (in Tonica) - verbindingsgroep - thema 2 (in Tonica!) 

Eventueel coda 
Afsluiting muziekstuk met slotcadens 
DE HOOFDVORM
Tijdens het Centraal Examen moet je een HOOFDVORM kunnen analyseren.

In een partituur moet jij de verschillende vormonderdelen en compositietechnieken kunnen herkennen / benoemen.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

OPDRACHT
Vul aan de hand van onderstaande informatie alle vormonderdelen en functies in van de sonate die je krijg van jouw docent. 
Gebruik hierbij het filmpje met hetzelfde notenvoorbeeld + het bijbehorende geluidsfragment

OPBOUW
Expositie: 
Thema 1 (in Tonica) - overgangszin/groep - thema 2 (in Dominant) - slotgroep [de gehele expositie wordt herhaald]
Doorwerking: 
Gebruik thema's of nieuw materiaal, modulaties, sequensen, motiefverwerking
Reprise: 
Herhaling expositie; Thema 1 (in Tonica) - verbindingsgroep - thema 2 (in Tonica!) 
Eventueel coda 
Afsluiting muziekstuk met slotcadens 
DE HOOFDVORM - en nu jij!...

Slide 26 - Tekstslide

DE HOOFDVORM - het antwoord

Slide 27 - Tekstslide

Menuet
Een menuet is van oorsprong een volksdans, maar in de 17e en 18e eeuw werd het ook in een aangepaste vorm in hofkringen gedanst. 
De passen die gemaakt moeten worden, zijn behoorlijk klein en ingewikkeld. 

Kenmerken:
  • Driekwartsmaat
  • Matig tempo
  • Driedelige liedvorm ABA
  • Kreeg tijdens het classicisme een plaats in symfonieën (derde deel)

In de Klassieke periode werd het menuet onderdeel van grotere werken, namelijk
van symfonieën en sonates. 
Dansen uit het Classicisme
Voorbeelden van een Menuet in stukken uit het Classicisme

Slide 28 - Tekstslide

Symfonie - Soloconcert - Sonate

4 DELEN:
1. Allegro: hoofdvorm, snel
2. Adagio / andante: , hoofdvorm, langzaam
3. Menuet: dans, 3/4, ABA, trio, matig snel
4. Finale: allegro of presto, uitbundig, 
hoofdvorm of rondo, wordt soms 
afgesloten met een cadens (solo stuk)
Symfonische structuren

Slide 29 - Tekstslide



MELODISCH
    Strenge periodebouw (voor- en nazin zijn even lang)
    Drieklank als basis van motieven
    Gebruik toonladderfiguren

HARMONISCH
    Gebruik van grondtoon en kwint
    Cadens: I - V
    Albertijnse bas
    Unisono momenten

DYNAMISCH
    Overgangsdynamiek

INSTRUMENTEN
Het klassieke symfonieorkest
Het strijkkwartet (1e viool, 2e viool, altviool, cello)
Kamermuziek
Soloconcert
Fortepiano - klarinet

CONTRASTWERKING
majeur - mineur
sterk - zacht
unisono - meerstemmig
tutti - solo
snel - langzaam
homofoon - polyfoon

SYMFONISCHE STRUCTUREN
De hoofdvorm / sonatevorm
Het menuet
Rondo
Variatievorm
Samenvatting muzikale kenmerken
COMPONISTEN
Mozart
Haydn
Beethoven
>> 1e Weense School

Slide 30 - Tekstslide

Examenvragen
Stijlperiode het Classicisme

Slide 31 - Tekstslide

W.A. Mozart - Divertimento nr. 4, deel 1

Dit vragenblok gaat over deel 1 uit een divertimento voor drie bassethoorns van Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791). Een divertimento is een werk met een luchtig karakter in een kleine bezetting. Een bassethoorn is een houten blaasinstrument met een enkelriet. Een moderne bassethoorn zie je op de afbeelding.
Het deel is gecomponeerd in de hoofdvorm.



Slide 32 - Tekstslide

W.A. Mozart - Divertimento nr. 4
Gebruik de uitwerkbijlage met de partituur.

Het fragment is het gehele deel. De partituur is op de uitwerkbijlage klinkend afgedrukt. Het deel is gecomponeerd in de hoofdvorm.

VRAAG 1:
Maak van het deel een vormanalyse. Doe dit door 
het schema in de uitwerkbijlage in te vullen. 
Vul de ontbrekende onderdelen van de 
hoofdvorm, maatnummers en toonsoorten in .



Slide 33 - Tekstslide

W.A. Mozart - Divertimento nr. 4
Het fragment is maat 29 t/m 44. De partituur is op de uitwerkbijlage klinkend afgedrukt.
In het fragment komen meerdere composititetechnieken voor.

VRAAG 2:
Vul in het schema in de uitwerkbijlage bij elk gedeelte
de compositietechniek in die er het best bij past.

Kies uit:
- complementair ritme
- homofonie
- orgelpunt
- unisono

Let op: noem elke compositietechniek één keer!



Slide 34 - Tekstslide

Vraag 3:

Het fragment is maat 60 t/m 78. Gebruik de partituur.
In het fragment komt een compositietechniek voor die normaal gesproken in een fuga voorkomt, namelijk een stretto. In welke maat begint het stretto?

Slide 35 - Open vraag

Vraag 4:

Een bassethoorn is een instrument dat weinig wordt gebruikt. Daarom wordt het werk vaak op andere instrumenten uitgevoerd. Het fragment is een andere uitvoering van het werk. Welke 2 verschillende instrumenten spelen in het fragment de bassethoornpartij?

Slide 36 - Open vraag

Vraag 5:

Het fragment is maat 1 t/m 15. Gebruik de partituur van de uitwerkbijlage.
Dit werk komt uit het classicisme.
Noem een kenmerk van het classicisme in het fragment. Laat de hoofdvorm, de instrumentatie en dat het een divertimento is buiten beschouwing.

Slide 37 - Open vraag

Dit weet ik nu over muziek
uit het Classicisme

Slide 38 - Woordweb

Wat is een SONATE?
Extra uitleg

Slide 39 - Tekstslide