Basisstof 3 en 4

Basisstof 3 en 4
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Basisstof 3 en 4

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Basisstof 3
Veranderingen in de puberteit
Leerdoelen

  • Je kunt omschrijven wat primare en secundaire geslachtskenmerken zijn en daarbij voorbeelden noemen.

  • Je kunt de processen tijdens de mentruatiecyclus beschrijven.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Primaire en secundaire geslachtskenmerken
Het woordje primair betekent betekent 'als eerste'.
Het woordje secundair betekent 'tweede'.

Geslachtskenmerken: kenmerken die een persoon heeft met betrekking tot hun voortplantingsorganen.









Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Primaire geslachtskenmerken zijn al vóór de geboorte aanwezig.
Secundaire gerslachtskenmerken ontwikkelen zich vanaf de puberteit. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hormonen
Hormonen zijn regelstofjes.
Hormonen worden gemaakt door hormoonklieren.
Hormonen worden afgegeven aan het bloed.
Hormonen zijn eiwitten en deze hebben een bepaalde vorm. 
Alleen de cellen die een bepaalde receptor hebben op het celmembraan reageren op het hormoon. 
Sleutel-slot-principe

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vanaf de puberteit maakt de hypofyse hormonen die de ontwikkeling van de eierstokken en teelballen regelen.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vanaf de 6de week van de zwangerschap...
...ontwikkelt het voortplantingsstelsel zich.

Dezelfde onderdelen worden dan op  verschillende manieren georganiseerd.

Afhankelijk van de aanwezige geslachtschromosomen.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vanaf de puberteit zorgt de hypofyse ervoor dat:

Mannen:
  • de teelballen zaadcellen maken.
  • de teelballen mannelijke geslachtshormonen 'testosteron' maken. 

Vrouwen:
  • in de eierstokken de eicellen zich ontwikkelen.
  • de eierstokken vrouwelijke geslachtshormonen 'oestrogeen' maken. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Menstruatiecyclus


Gemiddeld rijpt één follikel per 4 weken. 

Een follikel die rijp is neemt veel vocht op en zal uiteindelijk open barsten: eisprong (ovulatie).

Uit de overblijfselen van het follikel ontstaat het 'gele lichaam'.

Het hormoon oestrogeen zorgt ervoor dat het baarmoederslijmvlies dikker wordt en meer bloedvaten aanwezig zijn. Ook zorgt het hormoon ervoor dat deze verandering na de eisprong tijdelijk in stand gehouden wordt. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De verbanden tussen de processen die in de baarmoeder en de eierstok plaatsvinden tijdens een menstruatiecyclus.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf over...

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BASISSTOF 4 BEVRUCHTING EN ZWANGERSCHAP
BEVRUCHTING
ZWANGER
PLACENTA
NAVELSTRENG EN VRUCHTWATER
FOETUS
TWEELINGEN

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BEVRUCHTING
  • Een zaadcel kan ongeveer 3 dagen in leven blijven. 
  • Een eicel ongeveer 12 tot 24 uur vanaf ovulatie (eisprong).

  • Als de kop van een zaadcel de eicel binnendringt wordt het celmembraan van de eicel ondoordringbaar voor andere zaadcellen. 

  • Wanneer de kernen van beide geslachtscellen met daarin de erfelijke informatie samensmelten spreken we  van een bevruchting.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ZWANGER
  • Gele lichaam blijft in stand en oestrogeen afscheiden. Baarmoederslijmvlies blijft daardoor in stand.

  • Bevruchte eicel begint zich in de eileider direct te delen zonder plasmagroei (4 tot 5 dagen tot de baarmoeder onderweg)

  • Klompje kleine cellen nestelt zich in het verdikte baarmoederslijmvlies.  Vanaf innesteling afgifte hormoon hCG door embryo. Na 1 week hCG meetbaar in urine van moeder (zwangerschapstest mogelijk).

  • Dan begint het proces van mitose en de ontwikkeling van het embryo (eerste acht weken). Nu wel plasma groei van dochtercellen.

Slide 14 - Tekstslide

Humaan Chorion Gonado Trofine
Alle hormonen die de groei en de werking van de gonaden (testikels (of teelballen) bij de man en ovaria (of eierstokken) bij de vrouw) stimuleren. Gonadotrofines worden uitgescheiden door de hypofyse (of het hersenaanhangsel).
Humaan Chorion Gonadotrofine (HCG) is een lichaamseigen hormoon. Bij vrouwen stimuleert HCG de eisprong en zorgt het dat een bevruchte eicel zich kan nestelen in de baarmoeder. Bij mannen stimuleert het de rijping van zaadcellen en de ontwikkeling van de geslachtsorganen.
PLACENTA
  • In baarmoederslijmvlies holten gevuld met bloed van de moeder. Er groeien uitstulpingen van het weefsel van de embryo. Uitwisseling van voedingsstoffen en zuurstof via uitstulpingen maakt de eerste groei en ontwikkeling mogelijk.

  • Gaandeweg begint de placenta (moederkoek) zich te ontwikkelen bestaande uit weefsel van de moeder en embryo. Bloed van moeder en embryo stromen vlak langs elkaar heen om stofwisseling mogelijk te maken. 

  • Let op! het bloed van de moeder en embryo blijven gescheiden. Alleen opgeloste stoffen in het bloedplasma worden uitgewisseld (zoals ook alcohol of ziekteverwekkers), maar geen rode bloedcellen.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

NAVELSTRENG EN VRUCHTWATER
  • Embryo is via navelstreng verbonden met placenta.

  • Drie bloedvaten in navelstreng: 2 navelstrengslagaders (zuurstofarm bloed)  en 1 navelstrengader (zuurstofrijk bloed)

  • Embryo ligt in vruchtwater met twee vruchtvliezen. Zorgen voor een stabiel intern milieu.

  • Functie vruchtwater: uitdroging - stoten - constante temperatuur - beweging

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

FOETUS
  • Vanaf 12de week wordt het niet meer een embryo genoemd, maar een foetus.

  • Alle belangrijke organen zijn gevormd.
 
  • De meeste mensen houden de zwangerschap stil tot deze eerste kwetsbare periode voorbij is.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

TWEELINGEN
Eeneiige tweelingen: klompje cellen laten elkaar los tijdens de eerste celdelingen. Slechts één eicel en één zaadcel betrokken. 
Tweelingen hebben bij identieke genetische informatie.

Twee-eiige tweeling: twee eicellen en twee zaadcellen betrokken. Er zijn twee zaadcellen die verschillende genetische informatie bevatten. Deze tweelingen hebben wel verschillende geneitshce informatie in hun lichaamscellen.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies