opperhuid: Deel van de huid dat bestaat uit de hoornlaag en kiemlaag en geen bloedvaten bevat.
kiemlaag: Onderste laag van de opperhuid die bestaat uit levende, zich delende cellen.
hoornlaag: Buitenste laag van de opperhuid die bestaat uit dode, verhoornde celresten.
haar: Groeit vanuit een haarzakje in de kiemlaag van de opperhuid.
haarzakje: Uitstulping van de kiemlaag in de lederhuid waaruit een haar groeit.
talgklier: Klier in de haarzakjes die talg afscheidt.
talg: Vettige stof die het haar en de hoornlaag soepel houdt en aantasting van de opperhuid door ziekteverwekkers tegengaat.
lederhuid: Huidlaag die bloedvaten, haarspiertjes, zweetklieren, zweetkanaaltjes, zenuwen en zintuigen bevat.
haarspiertje: Spiertje in de lederhuid dat haar in de huid rechtop kan laten staan.
zweetklier: Klier in de lederhuid die zweet produceert.
onderhuidse bindweefsel: Hierin is vet opgeslagen in vetcellen; het vet werkt warmte-isolerend.