(Formele en) informele taal

Formele en informele gesprekken
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Formele en informele gesprekken

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Informele gesprekken
Deze les gaat over het voeren van een gesprek.
Gesprekken voer je iedere dag.
Dat kunnen informele gesprekken zijn.
Zoals een praatje met een collega of een bekende.
Of met een vreemde. 
Dan kun je vaak spontaan je eigen woorden gebruiken.

Slide 3 - Tekstslide

Je leert
• wat een informeel gesprek is
• de regels die bij het voeren van een gesprek horen

Slide 4 - Tekstslide

Formele gesprekken
Het kunnen ook formele gesprekken zijn.
Zoals een voortgangsgesprek met je mentor. 
Of een sollicitatiegesprek.
Of een functioneringsgesprek met jouw leidinggevende.
Vooral voor het formele gesprek bestaan regels.

Slide 5 - Tekstslide

Gesprek met SLB-er
A
Formeel
B
Informeel

Slide 6 - Quizvraag

Praten over het mooie weer
A
Formeel
B
Informeel

Slide 7 - Quizvraag

Gesprek in de pauze
A
Formeel
B
Informeel

Slide 8 - Quizvraag

Beoordelingsgesprek
A
Formeel
B
Informeel

Slide 9 - Quizvraag

Familiegesprek
A
Formeel
B
Informeel

Slide 10 - Quizvraag

Sollicitatiegesprek
A
Formeel
B
Informeel

Slide 11 - Quizvraag

Discussie
A
Formeel
B
Informeel

Slide 12 - Quizvraag

Gezelligheidspraatje
A
Formeel
B
Informeel

Slide 13 - Quizvraag

Voortgangsgesprek
A
Formeel
B
Informeel

Slide 14 - Quizvraag

Functioneringsgesprek
A
Formeel
B
Informeel

Slide 15 - Quizvraag

Een informeel gesprek:
  • is niet officieel
  • voer je met mensen die je kent, zoals familie of vrienden
  • voer je met mensen die je ergens ontmoet
  • kan over van alles gaan: jezelf, een probleem, wat je wel en niet leuk vindt, je mening, wat je gisteren gedaan hebt
  • houd je ‘zomaar’ voor je plezier of omdat het zo uitkomt.

Slide 16 - Tekstslide

Een informeel gesprek
Iedereen voert elke dag gesprekken.
Je praat thuis met je familie over jezelf en het familieleven.
Je bespreekt van alles met vrienden of collega’s.
Je maakt eens een praatje in een winkel of op straat.
Je bespreekt plannen of problemen.
Meestal zijn dit informele gesprekken.

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 2
Je gaat een test doen. 
Hoe sta jij tegenover gesprekken voeren?
Kies uit en omcirkel: A, B of C.

Slide 18 - Tekstslide

Als je uitgaat:
A
leer je altijd veel nieuwe mensen kennen
B
zit je de hele avond alleen in een hoek
C
praat je alleen met je vrienden

Slide 19 - Quizvraag

Je moet vrij vragen aan een docent. Wat doe je?
A
Je belt hem even op.
B
Je denkt er de hele dag over na hoe je hem aanspreken. Maar doe je het niet.
C
Na de les vraag je of je docent een minuutje tijd voor je heeft.

Slide 20 - Quizvraag

Als je een nieuw persoon op school of werk ontmoet:
A
zorg je ervoor dat je de 1e dag zo veel mogelijk van die persoon weet
B
durf je hem absoluut niet aan te spreken
C
spreek je hem wel een keer aan als dat toevallig zo uitkomt

Slide 21 - Quizvraag

Als je in de trein zit:

A
vertel je je hele levensverhaal aan iedereen die naast je komt zitten
B
spreek je met niemand, ook niet als iemand anders jou aanspreekt
C
maak je af en toe een kort praatje met iemand

Slide 22 - Quizvraag

Tijdens een verjaardag:
A
ben jij de hele tijd aan het woord, andere mensen niet
B
geef je korte antwoorden als iemand je iets vraagt
C
heb je met verschillende mensen een gesprek

Slide 23 - Quizvraag

Stel je veel vragen aan anderen tijdens een gesprek?
A
Nee, ik praat zelf liever
B
Nee, misschien stel ik wel een stomme vraag.
C
Ja, door interesse te tonen in andere mensen krijg je vaak leuke gesprekken.

Slide 24 - Quizvraag

Hoe vaak heb je A ingevuld?
Hoe vaak heb je B ingevuld?
Hoe vaak heb je C ingevuld?

Slide 25 - Tekstslide

Heb je vooral A?
Jij praat wel erg veel! Een ander krijgt haast geen kans!
Heb je vooral B?
Jij houdt niet zo van gesprekken voeren. Maar bedenk: praten kan geen kwaad!
Heb je vooral C?
Je kunt gesprekken voeren. Maar je weet ook wanneer je stil moet zijn.

Slide 26 - Tekstslide

Waar denk jij aan bij een informeel gesprek?
Gebruik drie woorden.

Slide 27 - Woordweb

regels formeel gesprek
1. Leg je mobiele telefoon weg en zorg dat je er volledig bij bent met al je aandacht. 
2.  Stel open vragen. Begin je vragen met woorden als wie, wat, wanneer, waar, waarom of hoe. 
3. Als je iets niet weet, zeg dan dat je het niet weet.
4. Herhaal niet wat je al gezegd hebt. 
5 Luister. Luister oprecht. Stephen Covey zei het al eens: “De meesten van ons luisteren niet om te begrijpen maar om te reageren.” 
6. Houd het kort. 

Slide 28 - Tekstslide