AE-2 les 2

Noem de 4 productiefactoren
1 / 27
volgende
Slide 1: Open vraag
DirectiesecretaresseMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Noem de 4 productiefactoren

Slide 1 - Open vraag

Productiefactoren
Alles wat je nodig hebt om te kunnen produceren, kun je
indelen in de volgende productiefactoren:
Kapitaal 
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap

Slide 2 - Tekstslide

Welke van deze natuurlijke hulpbronnen zijn niet-vernieuwbaar?
A
Aardgas
B
Zon
C
Steenkool
D
Wind

Slide 3 - Quizvraag

2 vormen van arbeid
A
Kennis
B
Kunde
C
Lichamelijke Inspanning
D
Welzijn

Slide 4 - Quizvraag

Kapitaal
  • De hoeveelheid geld
  • Geld geïnvesteerd in goederen; dit zijn kapitaalgoederen
  • Met kapitaalgoederen kan je andere producten maken..!
  • Twee soorten kapitaalgoederen namelijk Vlottende / vaste of duurzame

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Wat zegt voorgaande video over ondernemerschap?

Slide 8 - Open vraag

Wanneer is een fles cola een kapitaalgoed en wanneer een consumptiegoed?

Slide 9 - Open vraag

voorraden, grondstoffen en materialen zijn een voorbeeld van...
A
Vlottende kapitaalgoederen
B
Vaste kapitaalgoederen
C
Zijn geen kapitaalgoederen
D
Consumptiegoederen

Slide 10 - Quizvraag

Wat zijn kapitaalgoederen voor een school?
A
het gebouw
B
digibord
C
Tablets
D
schriften

Slide 11 - Quizvraag

Ondernemerschap 
  • Het smeermiddel van de andere productiefactoren
  • Je hebt mensen nodig met plannen, ideeën en daadkracht
  • De ondernemer (entrepreneur) combineert de andere productiefactoren

Slide 12 - Tekstslide

Waarom is ondernemerschap een productiefactor?

Slide 13 - Open vraag

En nu aan het werk...
Toepassingsvraag 1 en 3

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Maakwerk 
verwerkingsvragen 1 t/m 22 

Slide 16 - Tekstslide

Soorten ondernemingen
  • Eenmanszaak of ZZP (zelfstandige zonder personeel)
  • Maatschap
  • Vennootschap onder firma (vof)
  • Commanditaire vennootschap (cv)
  • Besloten vennootschap (bv)
  • Naamloze vennootschap (nv)
  • Vereniging
  • Stichting
  • Coöperatie

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht Ondernemingsvormen

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 

Slide 19 - Tekstslide

Ondernemingsvormen 

Slide 20 - Tekstslide

Je bent 'hoofdelijk' aansprakelijk
A
BV
B
NV
C
Eenmanszaak (ZZP)
D
VOF

Slide 21 - Quizvraag

Er is sprake van een 'rechtspersoon'
A
BV
B
NV
C
Eensmanszaak (ZZP)
D
VOF

Slide 22 - Quizvraag

Aandelen zijn 'vrij' verhandelbaar
A
BV
B
NV
C
Eenmanszaak (ZZP)
D
VOF

Slide 23 - Quizvraag

Een groep mensen die een doel hebben dat sociaal is.
A
Stichting
B
Vereniging
C
VOF
D
Eenmanszaak (VOF)

Slide 24 - Quizvraag

Investering

Slide 25 - Woordweb

Wat zijn investeringen?
Gebouwen verouderen, Machines slijten, en meubels worden slechter. Wat nu?
  • Vervangen door te investeren
  • Investering= een opoffering van tijd, geld en mankracht t.b.v. een doel dat pas op de lange termijn wordt behaald. 
  • Voorbeeld: Je koopt nu een machine waarvan je d

Slide 26 - Tekstslide

3 vormen van investeren
uitbreidingsinvestering:  hoeveelheid kapitaalgoederen neemt toe. bv. Aankoop van een extra bedrijfspand of machine. Doel: productiecapaciteit vergroten
Te onderscheiden in: 
  • Breedte-investeringen: Meer duurzame kaptiaatgoederen worden aangeschaft dus meer machines of gebouwen of personeel. 
  • Diepte investeringen: Doorontwikkling van bestaande duurzame kapitaalgoederen, leidt tot vermindering van de arbeidsplaatsen. Bijvoorbeeld robotisering.

Slide 27 - Tekstslide