pathologie

PATHOLOGIE GGZ

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

PATHOLOGIE GGZ

Slide 1 - Tekstslide

Wat omschrijft het DSM-V?
A
symptomen
B
oorzaken
C
beide zijn juist
D
beide zijn onjuist

Slide 2 - Quizvraag

Wie kan een diagnose stellen?
A
psychiatrische verpleegkundige
B
praktijkondersteuner huisarts (POH)
C
sociaal psychiatrisch verpleegkundige
D
psychiater

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor geheugenverlies?
A
apathie
B
afasie
C
amnesie

Slide 4 - Quizvraag

Wat is geen kenmerk van een psychose?
A
zeer verhoogde stemming
B
horen van stemmen
C
idee dat je achtervolgd wordt
D
verwardheid

Slide 5 - Quizvraag

Wat valt onder formele denkstoornis (verwardheid)
A
chaotisch gedrag
B
achterdocht
C
apathie
D
wanen

Slide 6 - Quizvraag

Noem een negatieve symptomen?

Slide 7 - Woordweb

Wanneer spreek je van schizofrenie?
A
psychose korter dan 6 maanden
B
langer dan 6 maanden psychotisch bent
C
psychose veroorzaakt door drugs
D
psychose veroorzaakt door depressie

Slide 8 - Quizvraag

Schizofrenie ontwikkelt zich in fases. Welke fase is de prodromale fase?
A
de eerste
B
de tweede
C
de derde
D
de vierde

Slide 9 - Quizvraag

Schizofrenie ontwikkelt zich in fases. Welke fase is de acute fase?
A
de eerste
B
de tweede
C
de derde
D
de vierde

Slide 10 - Quizvraag

Schizofrenie ontwikkelt zich in fases. Welke fase is de herstelfase?
A
de eerste
B
de tweede
C
de derde
D
de vierde

Slide 11 - Quizvraag

Schizofrenie ontwikkelt zich in fases. Welke fase is de premorbide fase?
A
de eerste
B
de tweede
C
de derde
D
de vierde

Slide 12 - Quizvraag

Het denken dat je waardeloos bent is een.............symptoom van een depressie?
A
conatief
B
lichamelijk
C
emotioneel
D
cognitief

Slide 13 - Quizvraag

Het hebben van een neergeslagen blik is een ................symptoom van depressie
A
conatief
B
lichamelijk
C
emotioneel
D
cognitief

Slide 14 - Quizvraag

Bij wie komt een manische episode meer voor?
A
bij vrouwen
B
bij mannen
C
maakt geen verschil

Slide 15 - Quizvraag

Noem kenmerken van een manie

Slide 16 - Open vraag

Een borderline persoonlijkheid valt onder?
A
cluster A
B
cluster B
C
cluster C

Slide 17 - Quizvraag

Waaronder valt een afhankelijke persoonlijkheid?
A
cluster A
B
cluster B
C
cluster C

Slide 18 - Quizvraag

Waaronder valt een paranoide persoonlijkheidsstoornis?
A
cluster A
B
cluster B
C
cluster C

Slide 19 - Quizvraag

Waaronder valt een narcistische persoonlijkheidsstoornis?
A
cluster A
B
cluster B
C
cluster C

Slide 20 - Quizvraag

Waaronder valt een vermijdende persoonlijkheidsstoornis?
A
cluster A
B
cluster B
C
cluster C

Slide 21 - Quizvraag

Wat is belangrijk rondom de zorg van een zorgvrager met borderlinepersoonlijkhiedsstoornis?

Slide 22 - Woordweb

Na welke leeftijd lijkt de symptomen van een persoonlijkheidsstoornis af te nemen?
A
na je 50ste
B
na je 35ste
C
na je 25 ste

Slide 23 - Quizvraag

Waar kan je een fobie voor hebben?

Slide 24 - Open vraag

Het vermijden van hoogtes wordt ook wel ............. genoemd?
A
cognitief veiligheidsgedrag
B
actief veiligheidsgedrag
C
passief veiligheidsgedrag

Slide 25 - Quizvraag

Irrationele gedachten bij een angststoornis kunnen worden behandeld met..........
A
cognitief gedragstherapie
B
exposure therapie
C
psychotherapie

Slide 26 - Quizvraag

Het behandelen van veiligheidsgedrag wordt behandeld met.......
A
cognitieve gedragstherapie
B
exposure therapie
C
psychotherapie

Slide 27 - Quizvraag

Wat is een neuron?
A
dendriet
B
axon
C
synaps
D
zenuwcel

Slide 28 - Quizvraag

Bij een psychose is er te weinig dopamine aanwezig
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Serotonine is verlaagd bij een depressie
A
waar
B
niet waar

Slide 30 - Quizvraag

Waarop hebben benzodiazepine (anxiolytica) invloed op
A
serotonine
B
dopamine
C
GABA receptoren
D
noradrenaline

Slide 31 - Quizvraag

Waar heeft een SSRI invloed op?
A
noradrenaline
B
serotonine
C
dopamine

Slide 32 - Quizvraag

Waar heeft SNRI invloed op?
A
serotonine
B
noradrenaline
C
dopamine

Slide 33 - Quizvraag

Waar willen nog iets over weten?

Slide 34 - Woordweb