H1 - Chapitre 5 - D

Aujourd'hui
Réviser les phrases-clés
Grammaire: passé composé
Faire: ex. 16 - 19
Le but: 
- je kunt de passé composé gebruiken
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Aujourd'hui
Réviser les phrases-clés
Grammaire: passé composé
Faire: ex. 16 - 19
Le but: 
- je kunt de passé composé gebruiken

Slide 1 - Tekstslide

Parler
Comment tu t'appelles?
Tu habites où?
Tu as un frère / une soeur?
Tu es en quelle classe?
Tu aimes le poisson?
Quelle est ta matière préférée?
Tu as quelles matieres le mercredi?
Tu as passé un bon weekend?
C'est quand ton anniversaire?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Je kunt al ...
... de werkwoorden vervoegen in de tegenwoordige tijd.
avoir
être
werkwoorden op -er

Slide 4 - Tekstslide

Ik ben
A
Je suis
B
J'ai

Slide 5 - Quizvraag

Nous (parler) français.
A
parles
B
parlons
C
parlez
D
parle

Slide 6 - Quizvraag

Vous (avoir) une baguette?
A
as
B
avez
C
avons
D
ont

Slide 7 - Quizvraag

Ils (être) sympas.
A
est
B
as
C
sommes
D
sont

Slide 8 - Quizvraag

Elle (aimer) les crêpes.
A
aime
B
aimes
C
aimez
D
aiment

Slide 9 - Quizvraag

Noteer de goede vervoeging:
Elles (bavarder) beaucoup.

Slide 10 - Open vraag

Tu (être) mon cousin.

Slide 11 - Open vraag

Le passé composé
  • Le passé composé = verleden tijd
  • Om te vertellen wat je gedaan hebt

J'ai parlé français.
Nous avons mangé au restaurant.
Ils ont dansé.

Slide 12 - Tekstslide

Le passé composé
De passé composé bestaat uit 2 delen: 
hulpwerkwoord + voltooid deelwoord


Slide 13 - Tekstslide

Le passé composé
De passé composé bestaat uit 2 delen: 
hulpwerkwoord + voltooid deelwoord

Het hulpwerkwoord is meestal avoir.
Ken je het rijtje nog?

Slide 14 - Tekstslide

Le passé composé
De passé composé bestaat uit 2 delen: 
hulpwerkwoord + voltooid deelwoord

Het hulpwerkwoord is meestal avoir.

AVOIR
j'ai
tu as
il / elle / on a
nous avons
vous avez
ils / elles ont

Slide 15 - Tekstslide

Le passé composé
Voltooid deelwoord:
-er van het werkwoord afhalen 
regarder  - -er = regard


Slide 16 - Tekstslide

Le passé composé
Voltooid deelwoord:
-er van het werkwoord afhalen 
regarder  - -er = regard

é erachter plakken 
regard + é = regardé

Slide 17 - Tekstslide

Le passé composé
Voltooid deelwoord:
-er van het werkwoord afhalen 
regarder  - -er = regard

é erachter plakken 
regard + é = regardé
j'ai regardé
tu as regardé
il / elle a regardé
on a regardé
nous avons regardé
vous avez regardé

ils / elles ont regardé

ik heb gekeken
jij hebt gekeken
hij / zij heeft gekeken
wij hebben gekeken
wij hebben gekeken
u heeft gekeken / 
jullie hebben gekeken
zij hebben gekeken

Slide 18 - Tekstslide

wij hebben gegeven
(donner)
A
tu as donné
B
il a donné
C
nous avons donné
D
vous avez donné

Slide 19 - Quizvraag

jij hebt gegeten
(manger)

Slide 20 - Open vraag

hij heeft gewerkt
(travailler)

Slide 21 - Open vraag

jullie hebben gespeeld
(jouer)

Slide 22 - Open vraag

Faire: ex. 16 - 19

Slide 23 - Tekstslide