Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Sales 5
Wat is break-even-omzet?
A
omzet waarbij de totale kosten gelijk zijn aan totale opbrengsten
B
omzet waarbij totale kosten hoger zijn dan totale obprengsten
C
omzet waarbij totale kosten lager zijn dan totale opbrengsten
D
aantal verkochte producten waarbij er geen winst of verlies is
1 / 37
volgende
Slide 1:
Quizvraag
sales
MBO
Studiejaar 2,3
In deze les zitten
37 slides
, met
interactieve quizzen
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Wat is break-even-omzet?
A
omzet waarbij de totale kosten gelijk zijn aan totale opbrengsten
B
omzet waarbij totale kosten hoger zijn dan totale obprengsten
C
omzet waarbij totale kosten lager zijn dan totale opbrengsten
D
aantal verkochte producten waarbij er geen winst of verlies is
Slide 1 - Quizvraag
Wat is seizoenskorting?
A
korting op de prijs door een bepaald jaargetijde
B
korting om tijdelijk een product te stimuleren
C
korting voor snelle betalers
D
korting voor een vaste klant
Slide 2 - Quizvraag
Wat is actiekorting?
A
korting op de prijs door een bepaald jaargetijde
B
korting om tijdelijk een product te stimuleren
C
korting voor snelle betalers
D
korting voor een vaste klant
Slide 3 - Quizvraag
Wat is omzetbonus?
A
korting op de prijs door een bepaald jaargetijde
B
korting om tijdelijk een product te stimuleren
C
korting doordat een product zo vaak wordt gekocht
D
korting voor een vaste klant
Slide 4 - Quizvraag
De nettowinst is een hoger bedrag dan de brutowinst
A
waar
B
niet waar
C
nettowinst en brutowinst zijn gelijk
Slide 5 - Quizvraag
wat betekent de winstmarge?
A
percentage over de prijs wat je aan winst maakt
B
percentage over de bedrijfskosten wat je aan winst maakt
C
nettowinst+brutowinst
D
inkoopprijs x afzet
Slide 6 - Quizvraag
door de winstmarge maak je altijd winst
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de kostprijs?
A
de totale kosten die je maakt voor een product
B
de totale omzet die je verdient
C
de bedrijfskosten
D
wat je overhoudt aan nettowinst
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een target?
A
een terugblik of je je doel hebt behaald
B
een concreet doel voor de korte termijn
C
hoeveel acquisitie-belletjes je per week uitvoert
D
een concreet doel waar je over 10 jaar staat met het bedrijf
Slide 9 - Quizvraag
Wat is de omloopsnelheid?
A
aantal dagen dat gemiddelde voorraad in bedrijf aanwezig is
B
aantal keren dat de BEO jaarlijks wordt behaald
C
tijd die het duurt om een investering terug te verdienen
D
aantal keren dat de gemiddelde voorraad jaarlijks verkocht wordt
Slide 10 - Quizvraag
Wat is een kwantumkorting?
A
korting bij het plaatsen van grote orders
B
korting om tijdelijk een product te stimuleren
C
korting voor snelle betalers
D
korting voor een vaste klant
Slide 11 - Quizvraag
Wat is een relatiekorting?
A
korting bij het plaatsen van grote orders
B
korting om tijdelijk een product te stimuleren
C
korting voor snelle betalers
D
korting voor een vaste klant
Slide 12 - Quizvraag
Wat is een betalingskorting?
A
korting bij het plaatsen van grote orders
B
korting om tijdelijk een product te stimuleren
C
korting voor snelle betalers
D
korting voor een vaste klant
Slide 13 - Quizvraag
Wat is een rabatkorting?
A
korting bij het plaatsen van grote orders
B
standaardkorting die een handelaar krijgt
C
korting voor snelle betalers
D
korting voor een vaste klant
Slide 14 - Quizvraag
Wat is de terugverdientijd?
A
aantal dagen dat gemiddelde voorraad in bedrijf aanwezig is
B
aantal keren dat de BEO jaarlijks wordt behaald
C
tijd die het duurt om een investering terug te verdienen
D
aantal keren dat de gemiddelde voorraad jaarlijks verkocht wordt
Slide 15 - Quizvraag
Wat is het doel van Stichting Reclame Code?
A
de ethiek van advertenties bewaken
B
informatie over personen veiligstellen en waarborgen
C
toezicht houden op de mededinging en telecommunicatie
Slide 16 - Quizvraag
Wat betekent de afkorting ACM?
A
Autoriteit Consument & Markt
B
Autoriteit Consument & Media
C
Autoriteit Commercie & Markt
D
Algemene Consument & Markt
Slide 17 - Quizvraag
Wat doet ACM?
A
ze zorgt voor eerlijke concurrentie
B
bepaalt de regels waaraan alle reclame-uitingen moeten voldoen
C
zorgt ervoor dat telemarketing vertrouwd wordt ingezet
D
houden bij wanneer iemand een reclamepost niet meer wilt ontvangen
Slide 18 - Quizvraag
Wat doet DDMA gedragscode?
A
ze zorgt voor eerlijke concurrentie
B
bepaalt de regels waaraan alle reclame-uitingen moeten voldoen
C
zorgt ervoor dat telemarketing vertrouwd wordt ingezet
D
houden bij wanneer iemand een reclamepost niet meer wilt ontvangen
Slide 19 - Quizvraag
Wat doet Stichting Postfilter?
A
ze zorgt voor eerlijke concurrentie
B
bepaalt de regels waaraan alle reclame-uitingen moeten voldoen
C
zorgt ervoor dat telemarketing vertrouwd wordt ingezet
D
houden bij wanneer iemand een reclamepost niet meer wilt ontvangen
Slide 20 - Quizvraag
Wat doet Autoriteit Persoonsgegevens?
A
ontvangen meldingen van datalek
B
je behoudt je rechten, maar geeft aan anderen toestemming voor gebruik
C
geeft advies over je rechten als consument
D
houden bij wanneer iemand een reclamepost niet meer wilt ontvangen
Slide 21 - Quizvraag
Wat doet Consuwijzer?
A
ontvangen meldingen van datalek
B
je behoudt je rechten, maar geeft aan anderen toestemming voor gebruik
C
geeft advies over je rechten als consument
D
houden bij wanneer iemand een reclamepost niet meer wilt ontvangen
Slide 22 - Quizvraag
Wat doet Creative Commons?
A
ontvangen meldingen van datalek
B
je behoudt je rechten, maar geeft aan anderen toestemming voor gebruik
C
geeft advies over je rechten als consument
D
houden bij wanneer iemand een reclamepost niet meer wilt ontvangen
Slide 23 - Quizvraag
Wat betekent opt-out?
A
ontvangen meldingen van datalek
B
je moet aangeven als je iets wilt ontvangen, bijv. nieuwsbrief
C
geeft advies over je rechten als consument
D
je hoeft niet aan te geven als je iets wilt ontvangen, maar je meldt je juist af
Slide 24 - Quizvraag
wat betekent Free On Board?
A
alle transportkosten zijn voor rekening van de leverancier
B
de afnemer moet bij levering de factuur afrekenen
C
de transportkosten zijn voor rekening van de koper
D
de verkoper draagt alle kosten en risico's tot goederen aan boord zijn
Slide 25 - Quizvraag
van welke soort kosten zijn huurkosten een voorbeeld?
A
indirecte kosten
B
directe kosten
C
variabele kosten
D
geen van deze
Slide 26 - Quizvraag
van welk soort kosten zijn grondstofkosten een voorbeeld?
A
vaste kosten
B
directe kosten
C
indirecte kosten
D
geen van deze
Slide 27 - Quizvraag
van welke soort kosten zijn telefoonkosten een voorbeeld?
A
indirecte kosten
B
directe kosten
C
variabele kosten
D
geen van deze
Slide 28 - Quizvraag
Tot welke kostensoort behoort de inkoopwaarde van de omzet?
A
constante kosten
B
indirecte kosten
C
variabele kosten
D
brutowinst
Slide 29 - Quizvraag
Wat is servicegraad?
A
het % klanten dat reageert op een reclame
B
% offertes dat leidt tot een order
C
percentage orders dat een bedrijf uit voorraad kan leveren
D
mate van hulp in een winkel
Slide 30 - Quizvraag
van welk soort kosten zijn verzendkosten een voorbeeld?
A
vaste kosten
B
variabele kosten
C
indirecte kosten
D
geen van deze
Slide 31 - Quizvraag
Wat is call-ratio?
A
hoeveel van het totaal aantal bezoekers gaat over tot actie?
B
hoeveel klanten hebben de enquête ingevuld?
C
je hebt 3 klantcontacten nodig om een nieuwe lead te werven
D
aantal klantcontacten dat nodig is om een order binnen te halen
Slide 32 - Quizvraag
Wat is conversieverhouding?
A
hoeveel van het totaal aantal bezoekers gaat over tot actie?
B
hoeveel klanten hebben de enquête ingevuld?
C
je hebt 3 klantcontacten nodig om een nieuwe lead te werven
D
aantal klantcontacten dat nodig is om een order binnen te halen
Slide 33 - Quizvraag
Wat is succesratio?
A
hoeveel van het totaal aantal bezoekers gaat over tot actie?
B
hoeveel klanten hebben de enquête ingevuld?
C
je hebt 3 klantcontacten nodig om een nieuwe lead te werven
D
aantal klantcontacten dat nodig is om een order binnen te halen
Slide 34 - Quizvraag
Wat is responspercentage?
A
hoeveel van het totaal aantal bezoekers gaat over tot actie?
B
hoeveel klanten hebben de enquête ingevuld?
C
je hebt 3 klantcontacten nodig om een nieuwe lead te werven
D
aantal klantcontacten dat nodig is om een order binnen te halen
Slide 35 - Quizvraag
Wat houdt recallratio in?
A
3 van 10 producten zijn teruggeroepen door schade
B
5 van de 20 klanten hebben de enquête ingevuld
C
4 van de 12 prospects zijn naar de website gegaan
D
7 klantcontacten zijn nodig voordat een klant overgaat tot aankoop
Slide 36 - Quizvraag
Wat is offertescoringsratio?
A
2 offertes nodig voordat klant tot aankoop overgaat
B
5 van de 20 klanten hebben de enquête ingevuld
C
4 van de 12 prospects zijn naar de website gegaan
D
3 van 10 producten zijn teruggeroepen door schade
Slide 37 - Quizvraag
Meer lessen zoals deze
Sales 4 (toetsterm 1.1 t/m 5.2)
November 2021
- Les met
54 slides
sales
MBO
Studiejaar 2,3
offerte
Juni 2023
- Les met
42 slides
Marketing 3.10 en 3.11
Maart 2022
- Les met
44 slides
Marketing
MBO
Studiejaar 2
H5.3 - H5.5 Wet en Gedragscodes
September 2022
- Les met
10 slides
marketing
MBO
Studiejaar 1
Examentraining M & C Les 5
September 2022
- Les met
28 slides
Marketing
MBO
Studiejaar 2
H5.3 - H5.5 Wet en Gedragscodes
Mei 2022
- Les met
16 slides
marketing
MBO
Studiejaar 1
Salesles 1
Mei 2024
- Les met
18 slides
Bedrijfseconomie
Middelbare school
MBO
Studiejaar 2,4
Online Marketing
Maart 2021
- Les met
17 slides
Online Marketing
MBO
Studiejaar 1,4