possessive pronouns

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Maak ontkennend:
'The girl eats pizza every day'
A
The girl doesn't eat pizza every day
B
The girl don't eats pizza every day
C
The girl don't eat pizza every day
D
The girl doesn't eats pizza every day

Slide 2 - Quizvraag

Maak ontkennend:
'My brother swims very fast'
A
My brother don't swims very fast
B
My brother doesn't swims very fast
C
My brother doesn't swim very fast
D
My brother don't swim very fast

Slide 3 - Quizvraag

Maak ontkennend:
'You seem very angry'
A
You don't seems very angry
B
You don't seem very angry
C
You doesn't seem very angry
D
You doesn't seems very angry

Slide 4 - Quizvraag

Maak ontkennend:
'I am wearing a blue shirt.'
A
I am not wearing a blue shirt
B
I amn't wearing a blue shirt
C
I am wear a blue shirt
D
I'm not wearing a blue shirt

Slide 5 - Quizvraag

Maak ontkennend:
They are very good at math.

Slide 6 - Open vraag

Maak ontkennend:
'She goes to school every day.'

Slide 7 - Open vraag

Maak ontkennend:
'We feed the chicken in the morning.'

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

Possessive adjective
Als het zelfstandig naamwoord (noun) (waarvan je wil zeggen dat het van jou of een ander is) direct achter het bezittelijk voornaamwoord staat gebruik je:

Slide 10 - Tekstslide

Enkelvoud
Mijn - my - This is my car
Jouw/uw - your - This is your hat
Zijn - his - This is his pillow
Haar - her - that is her cat
Zijn (ding of dier) - its - that is its ball

Slide 11 - Tekstslide

Meervoud
Ons - our - That is our plane
Jullie/uw - your - That is your house
Hun - their -  That is their shop

Slide 12 - Tekstslide

Possessive pronouns
Een possessive pronoun gebruik je ook om te voorkomen dat je in herhaling valt.
 Het vervangt een possessive adjective (bezittelijk bijvoeglijk naamwoord) + noun (zelfstandig naamwoord) om eerder genoemde informatie niet opnieuw te benoemen.

"This book is my book, not your book."
"This book is mine, not yours."


Slide 13 - Tekstslide

Enkelvoud
Mijn -  my - mine - The car is mine
Jouw/uw - your - yours - The hat is yours
Zijn - his - his - The pillow is his
Haar - her - hers - The cat is hers
Zijn (ding of dier) - its - ... - we don't use its

Slide 14 - Tekstslide

Meervoud
Ons - our - ours - The plane is ours
Jullie/uw - your - yours - The house is yours
Hun - their - theirs - That shop is theirs


Slide 15 - Tekstslide

Vul het juiste woord in:
'We should take .... coats.' (onze)
A
our
B
ours
C
they
D
their

Slide 16 - Quizvraag

Gebruik het juiste woord:
'This phone is...' (mijn)
A
me
B
yours
C
mine
D
his

Slide 17 - Quizvraag

Gebruik het juiste woord:
'This car is...' (Ons)
A
our
B
we
C
his
D
ours

Slide 18 - Quizvraag

'is this red bike ...?' (van jouw)

Slide 19 - Open vraag

Gebruik het juiste woord:
'The apple is ...' (haar)
A
hers
B
her
C
mine
D
yours

Slide 20 - Quizvraag

Vul het juiste woord in:
'This house is Mary and john's.'
A
their
B
theirs
C
yours
D
ours

Slide 21 - Quizvraag

Vul het juiste woord in:
'Is this cup ...?' (van jouw)
A
yours
B
your
C
you
D
yous

Slide 22 - Quizvraag

Vul het juiste woord in:
'He lives in ... house.' (haar)
A
her
B
his
C
him
D
hers

Slide 23 - Quizvraag

Vul het juiste woord in:
'The new car is ....' (van hun)
A
their
B
ours
C
they
D
theirs

Slide 24 - Quizvraag

'Don't stand on ... foot!' (mijn)

Slide 25 - Open vraag

Vul het juiste woord in:
'Is the apartment ...?' (van hem)
A
his
B
its
C
him
D
he

Slide 26 - Quizvraag

Vul het juiste woord in:
'Are those students...?' (van jouw)
A
your
B
yours
C
you
D
you're

Slide 27 - Quizvraag

Vul het juiste woord in:
'I enjoyed learning about ... lives.' (hun)
A
theirs
B
there
C
their
D
they're

Slide 28 - Quizvraag

How did it go? 😃
A
😡
B
😢
C
😊
D
😄

Slide 29 - Quizvraag

Homework
Finish: C (reading) ex 18, 19a, 21, 22
Study Theme words + A+C (page 130-131) 

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide