Oefenen beeldspraak en stijlfiguren H1+H2

Beeldspraak & stijlfiguren
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Beeldspraak & stijlfiguren

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen beeldspraak en stijlfiguren?
A
Beeldspraak maakt een tekst aantrekkelijker en met een stijlfiguur kun je iets benadrukken
B
Met beeldspraak benadruk je iets in een tekst en met stijlfiguren maak je een tekst aantrekkelijker
C
Beeldspraak en stijlfiguren zijn hebben hetzelfde doel.

Slide 2 - Quizvraag

Beeldspraak is altijd figuurlijk.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 3 - Quizvraag

Een woord, zinsdeel of hele zin wordt een paar keer herhaald.
Hele sterke overdrijving.
Leven en dood worden bijv. gecombineerd, zodat ze meer opvallen.
Woorden worden opgesomd.
Ernstige of grote zaken worden als minder ernstig of minder groot voorgesteld.
Een verzachtende of verbloemende uitdrukking die gebruikt wordt in plaats van iets wat ruw of kwetsend gevoeld kan worden.
Opsomming

Herhaling
Hyperbool
Understatement
Eufemisme
Tegenstelling

Slide 4 - Sleepvraag

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 5 - Quizvraag

Zij is het derde wiel aan de wagen

Slide 6 - Tekstslide

'Zij is het derde wiel aan de wagen'

Welke vorm van beeldspraak?
A
Personificatie
B
Understatement
C
Vergelijking
D
Metafoor

Slide 7 - Quizvraag

Het lijkt alsof het een beetje heeft geregend.

Slide 8 - Tekstslide

'Het lijkt of het een beetje heeft geregend.'

Welke vorm herken je?
A
Understatement
B
Hyperbool
C
Eufemisme
D
Vergelijking

Slide 9 - Quizvraag

'De wind huilt door de bomen.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking

Slide 10 - Quizvraag

'Gisteren hebben we opa naar zijn laatste rustplaats gebracht'

Welke vorm van beeldspraak/ stijlfiguren?
A
Hyperbool
B
Eufemisme
C
Understatement
D
metafoor

Slide 11 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak herken je? 'De samenleving is ziek.'
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking

Slide 12 - Quizvraag

Je wordt doodgegooid met informatie over verkiezingen
A
Hyperbool
B
Eufemisme
C
Understatement
D
Vergelijking

Slide 13 - Quizvraag

Zij werkt daar als interieur-
verzorgster
A
Hyperbool
B
Eufemisme
C
Understatement
D
Metafoor

Slide 14 - Quizvraag

Zij steunden elkaar door dik en dun
A
Opsomming
B
Herhaling
C
Tegenstelling
D
Climax

Slide 15 - Quizvraag

Wat ben jij een miezerig, vervelend, irritant, misselijk ventje
A
Herhaling
B
Opsomming
C
Tegenstelling
D
Eufemisme

Slide 16 - Quizvraag

Ik heb voor goed geld slechte spullen gekocht
A
opsomming
B
tegenstelling
C
hyperbool
D
understatement

Slide 17 - Quizvraag

Hij was furieus, nee woest, nee hij was een beetje boos.
A
Climax
B
Opsomming
C
Omgekeerde climax
D
Herhaling

Slide 18 - Quizvraag