Kapitel 1 - Lektion 1 (Mittwoch, den 20. September)

Kapitel 1 Hamburg - Lektion 1
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Kapitel 1 Hamburg - Lektion 1

Slide 1 - Tekstslide

Das Programm
  • Herhaling IDEWIS en (fe)eesttenten
  • Lesen: Kapitel 1 - Lektion 1 (Seite 10) 
  • An die Arbeit: Aufgaben Kapitel 1
Mittwoch, den 20. September

Slide 2 - Tekstslide

Lernziele (= Leerdoelen)
Leerdoel: Ik ken de persoonlijke voornaamwoorden in het Duits.

Leerdoel: Ik kan de tegenwoordige tijd van zwakke werkwoorden toepassen.

Leerdoel: Ik kan een tekst over de stad Hamburg begrijpen.



Slide 3 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord.
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen.

Welke kennen wij in het Nederlands?
Welke kennen wij in het Duits?

Slide 4 - Tekstslide

IDEWIS
ich = ik
du = jij
er/sie/es = hij/zij/het
wir = wij
ihr = jullie
sie = zij (mv)
Sie = u
Eerste letters vormen het woord IDEWIS

Slide 5 - Tekstslide

Hoe pas ik de tegenwoordige tijd van zwakke werkwoorden toe?

Slide 6 - Tekstslide

IDEWIS en (FE-ESTTENTEN)
I
D
E
W
I
S

Slide 7 - Tekstslide

Hoofdregel (feesttenten)
FE-
ich
spiele (speel)
du
spielst (speelt
er / sie / es
spielt (speelt)
wir
spielen (spelen)
ihr
spielt (spelen)
sie / Sie
spielen (spelen/speelt)

Slide 8 - Tekstslide

zwakke werkwoorden

stam van een werkwoord

(FE) - ESTTENTEN


ich
stam + e
du
stam + st
er / sie / es
stam + t
wir
stam + en
ihr
stam + t
sie /Sie
stam + en

Slide 9 - Tekstslide

Ringel ß

In het Duits kom je een letter tegen die wij niet kennen in ons alfabet, namelijk "ß".

Het ziet eruit als een B en je spreekt hem uit als een s. Wij noemen hem een ringel-s
en de Duitsers zeggen Eszett.

Jullie mogen gaan oefenen met het schrijven van de ß.

Slide 10 - Tekstslide

Lesen: Kapitel 1 - Lektion 1 (Seite 10)

Slide 11 - Tekstslide

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord.
ik
jij
hij
zij
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie
Sie
sie

Slide 12 - Sleepvraag

het zwakke werkwoord wohnen 
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie - Sie
wohne
wohnst
wohnt
wohnen
wohnt
wohnen

Slide 13 - Sleepvraag

Wat is het persoonlijk voornaamwoord voor "ik" in het Duits?
A
er
B
sie
C
ich
D
du

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het persoonlijk voornaamwoord voor "jullie" in het Duits?
A
sie
B
wir
C
es
D
ihr

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de vervoeging van het zwakke werkwoord "wohnen" in de tegenwoordige tijd voor "ich"?
A
wohne
B
wohnen
C
wohnst
D
wohnt

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de vervoeging van het zwakke werkwoord "heißen" in de tegenwoordige tijd voor "wir"?
A
heißen
B
heisse
C
heißt
D
heiß

Slide 17 - Quizvraag

An die Arbeit
Kapitel 1 - Lektion 1
Aufgaben: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 10, 11, 12 en 13. 

Slide 18 - Tekstslide