Medicatie kennis

Bij weigering van medicatie kan je het beste:
A
rustig blijven en uitleggen waarom het medicijn nodig is
B
informatie geven over de (bij)werking van het medicijn
C
eerdere ervaringen van de zorgvrager met het medicijn bespreken
D
A, B en C zijn juist
1 / 25
volgende
Slide 1: Quizvraag
Zorg en WelzijnMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Bij weigering van medicatie kan je het beste:
A
rustig blijven en uitleggen waarom het medicijn nodig is
B
informatie geven over de (bij)werking van het medicijn
C
eerdere ervaringen van de zorgvrager met het medicijn bespreken
D
A, B en C zijn juist

Slide 1 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Orale medicatie wordt opgenomen
A
in de mond
B
in de dunne darm
C
in de dikke darm
D
alle 3

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

medicatie rectaal betekent:
A
via de anus
B
via de mond
C
via een injectie
D
via de huid

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wie moet alert zijn op signalen van problemen met medicatie ?
A
Alle zorgverleners
B
De verzorgende
C
De arts
D
De familie

Slide 4 - Quizvraag

Iedereen
Wat is de juiste volgorde voor medicatie voor de luchtwegen
A
Luchtweg beschermer - luchtwegverwijder
B
Luchtwegverwijder - luchtwegbeschermer

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een psycholoog mag medicatie voorschrijven
A
Waar
B
Niet Waar

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werking van medicatie bij ouderen is anders door
A
Ouderen hebben meer vetweefsel (slecht doorbloede organen ) => geneesmiddelen langzamer werken
B
Verminderde werking van de nieren waardoor medicatie sneller het lichaam uit is
C
Toename lichaamsvocht waardoor geneesmiddelen die goed oplossen in water sterker werken
D
Hersenen worden minder gevoelig voor werking van bepaalde medicijnen => meer bijwerkingen

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een medicatie tegen epilepsie?


A
depakine
B
Oxybutanine
C
Metoclopramide

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een symptomatisch werking van medicatie...
A
verlicht de verschijnselen
B
neemt de oorzaak weg
C
is preventief
D
vult een tekort aan

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

transdermale medicatie heeft werking...
A
op de huid
B
door de huid

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Orale medicatie wordt opgenomen :
A
Via het maag darm kanaal
B
Buiten het maag darm kanaal om

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dementie is met medicatie te behandelen?
A
Waar
B
Niet Waar

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een vorm van orale medicatie?
A
insuline
B
fragmin
C
Amoxilline
D
Omeprazol

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

curatieve medicatie is bedoeld om te genezen
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie levert de medicatie?
A
De verpleegkundige
B
De ouders van de cliënt
C
De arts/specialist
D
De apotheker

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als de nachtdienst de medicatie heeft klaargezet en jij geeft de medicatie dan ( meerdere antwoorden zijn mogelijk)
A
controleer jij de medicijnen nogmaals en zet de handtekening
B
Ben jij verantwoordelijk
C
heeft de nachtdienst ook de handtekening gezet
D
hoef jij alleen de juiste client de medicatie te geven

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Oude medicatie moeten....
A
Bij het GFT
B
Bij het restafval
C
Retour apotheek

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Contra-medicatie is
A
een reden op medicatie voor te schrijven.
B
een reden om medicatie juist niet voor te schrijven
C
een ander woord voor de bijsluiter van een medicijn
D
medicatie die apart bewaard moet blijven

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

sublinguaal is .... medicatie
A
onder de huid
B
onder de tong
C
intraveneus
D
vaginaal

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Complicaties van inhalatie medicatie zijn:
A
Hartritme stoornissen
B
Heesheid
C
Schimmelinfectie
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent een stootkuur? Medicatie wordt
A
korte tijd laag gedoseerd
B
korte tijd hoog gedoseerd
C
weet ik niet

Slide 21 - Quizvraag

wat betekent monotherapie
behandelen met 1 soort geneesmiddel
Wat betekent pulstherapie
tussen behandelingen door zit stop periode
fouten in toediening van medicatie moet altijd worden gemeld
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het risico van een overdosis medicatie?
A
Het heeft geen effect op het lichaam.
B
Het vermindert het risico op ziekte.
C
Het verbetert de gezondheidstoestand van een persoon.
D
Het kan gevaarlijk zijn en zelfs leiden tot de dood.

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Medicatie die de oorzaak van een ziekte aanpakken hebben een
A
Profylactische werking
B
Causale werking
C
placebo werking
D
symptomatische werking

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Medicatie:
Wat betekent interactie?
A
Dit betekent dat twee geneesmiddelen elkaars werking beïnvloeden.
B
Dit betekent een ongewenste complicatie van een medicijn
C
Dit betekent een ongewenst bijwerking van een medicijn

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies