Medicatie kennis

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Medicatiekennis
Herhaling
Verdieping

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

5 goude regels voor geven van medicatie

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

 5 gouden regels
juiste medicatie
juiste client
juiste tijdstip
juiste wijze van toedienen
juiste dosis

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Video

Deze slide heeft geen instructies

wie moet alert zijn op signalen van problemen met medicatie ?
A
Alle zorgverleners
B
De verzorgende
C
De arts
D
De familie

Slide 6 - Quizvraag

Iedereen
Wat is de juiste volgorde voor medicatie voor de luchtwegen
A
Luchtweg beschermer - luchtwegverwijder
B
Luchtwegverwijder - luchtwegbeschermer

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een psycholoog mag medicatie voorschrijven
A
Waar
B
Niet Waar

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werking van medicatie bij ouderen is anders door
A
Ouderen hebben meer vetweefsel ( slecht doorbloede organen ) => geneesmiddelen langzamer werken
B
Verminderde werking van de nieren waardoor medicatie sneller het lichaam uit is
C
Toename lichaamsvocht waardoor geneesmiddelen die goed oplossen in water sterker werken
D
Hersenen worden minder gevoelig voor werking van bepaalde medicijnen => meer bijwerkingen

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het toedienen van medicatie is een:
A
risicovolle handeling
B
voorbehouden handeling
C
risicovolle en voorbehouden handeling

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een symptomatisch werking van medicatie...
A
verlicht de verschijnselen
B
neemt de oorzaak weg
C
is preventief
D
vult een tekort aan

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een indicatie om iemand medicatie i.v. te geven?
A
Snel therapeutisch effect
B
Zorgvrager heeft daar goede vaten voor
C
Gemakkelijke manier
D
Kan niet op een andere manier toegediend worden

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

transdermale medicatie heeft werking...
A
op de huid
B
door de huid

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Orale medicatie wordt opgenomen :
A
Via het maag darm kanaal
B
Buiten het maag darm kanaal om

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie schrijft medicatie voor?
A
De verpleegkundige
B
De arts
C
Een dokter
D
De apotheker

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dementie is met medicatie te behandelen?
A
Waar
B
Niet Waar

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een vorm van orale medicatie?
A
insuline
B
fragmin
C
Amoxilline
D
Omeprazol

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

curatieve medicatie is bedoeld om te genezen
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie levert de medicatie?
A
De verpleegkundige
B
De ouders van de cliënt
C
De arts/specialist
D
De apotheker

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als de nachtdienst de medicatie heeft klaargezet en jij geeft de medicatie dan ( meerdere antwoorden zijn mogelijk)
A
controleer jij de medicijnen nogmaals en zet de handtekening
B
Ben jij verantwoordelijk voor de fouten
C
heeft de nachtdienst ook de handtekening gezet
D
hoef jij alleen de juiste client de medicatie te geven

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Oude medicatie moeten....
A
Bij het GFT
B
Bij het restafval
C
Retour apotheek

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Contra-medicatie is
A
een reden op medicatie voor te schrijven.
B
een reden om medicatie juist niet voor te schrijven
C
een ander woord voor de bijsluiter van een medicijn
D
medicatie die apart bewaard moet blijven

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

sublinguaal is .... medicatie
A
onder de huid
B
onder de tong
C
intraveneus
D
vaginaal

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Complicaties van inhalatie medicatie zijn:
A
Hartritme stoornissen
B
Heesheid
C
Schimmelinfectie
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vertigo kan een bijwerking zijn van medicatie
A
waar
B
niet waar
C
weet ik niet

Slide 25 - Quizvraag

Vertigo is een bijwerking van bètahistine. Waar of niet waar
Niet waar, het wordt juist behandeld met betahistine of cinnarizine. Het kan wel een bijwerking zijn van plastabletten, benzo’s of opiaten

Wat betekent een stootkuur? Medicatie wordt
A
korte tijd laag gedoseerd
B
korte tijd hoog gedoseerd
C
weet ik niet

Slide 26 - Quizvraag

wat betekent monotherapie
behandelen met 1 soort geneesmiddel
Wat betekent pulstherapie
tussen behandelingen door zit stop periode
Wie levert een actuele medicatie toedieningslijst?
A
De arts
B
De apotheek
C
De verpleegkundige
D
De helpende

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk van onderstaande medicatie is een antibiotica?
A
benzoylperoxide
B
erytromycine
C
resorcine
D
trichloorazijnzuur

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

fouten in toediening van medicatie moet altijd worden gemeld
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Macrogol is geen medicatie voor obstipatie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het risico van een overdosis medicatie?
A
Het heeft geen effect op het lichaam.
B
Het vermindert het risico op ziekte.
C
Het verbetert de gezondheidstoestand van een persoon.
D
Het kan gevaarlijk zijn en zelfs leiden tot de dood.

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Medicatie die de oorzaak van een ziekte aanpakken hebben een
A
Profylactische werking
B
Causale werking
C
placebo werking
D
symptomatische werking

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

medicatie rectaal betekent:
A
via de anus
B
via de mond
C
via een injectie
D
via de huid

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Orale medicatie wordt opgenomen
A
in de mond
B
in de dunne darm
C
in de dikke darm
D
alle 3

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is parenteraal medicatie toedienen?
A
Via de darm
B
Via maagdarmkanaal
C
Niet via maagdarmkanaal
D
Medicatie inhaleren

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Medicatie:
Wat betekent interactie?
A
Dit betekent dat twee geneesmiddelen elkaars werking beïnvloeden.
B
Dit betekent een ongewenste complicatie van een medicijn
C
Dit betekent een ongewenst bijwerking van een medicijn

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij weigering van medicatie kan je het beste:
A
rustig blijven en uitleggen waarom het medicijn nodig is
B
informatie geven over de (bij)werking van het medicijn
C
eerdere ervaringen van de zorgvrager met het medicijn bespreken
D
A, B en C zijn juist

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies