In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Betoog - vwo 3
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen:
Ik kan / weet:
een betoog schrijven met een inleiding, middenstuk en slot.
Slide 2 - Tekstslide
Schrijven h1
Lesboek: blz. 20/21
Inleiding en slot
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Tekstopbouw
Bijna elke tekst bestaat uit drie onderdelen:
inleiding
middenstuk (kern)
slot
Slide 5 - Tekstslide
Opbouw: Inleiding
Inleiding heeft 2 functies:
- aandacht trekken lezer
- standpunt/stelling van schrijver introduceren
De inleiding heeft 1 à 2 alinea's.
Slide 6 - Tekstslide
Hoe trek je de aandacht?
Je hebt alleen maar de tekst... Gesproken woord is anders.
Actualiteit
Anekdote (grappig verhaal)
Geschiedenis
Voorbeeld
Slide 7 - Tekstslide
Introductie onderwerp
een hoofdvraag en/of deelvragen opstellen.
een probleem formuleren.
je standpunt geven.
Slide 8 - Tekstslide
Slot
In het slot formuleer je de hoofdgedachte van de tekst: het belangrijkste wat je de lezer wil meegeven. Bijv.: het antwoord op de hoofdvraag of een herhaling van je standpunt.
Je sluit het slot af met een uitsmijter, een krachtige zin.
_____________
Slide 9 - Tekstslide
Lesboek
Lees de theorie op blz. 20 door.
Je ziet ook voorbeelden staan bij wat net verteld is.
Slide 10 - Tekstslide
In welk deel van de tekst verwacht je onderstaande zinnen?
Inleiding
Kern
Slot
En daarom raad ik iedereen aan om meer televisie te kijken.
Televisie biedt bovendien de broodnodige ontspanning.
Het moge duidelijk zijn: televisiekijken is de beste invulling van je vrije tijd.
Zullen onze kleinkinderen nog weten wat een televisie is?
Voor velen zal het een bekend gevoel zijn: zo veel kanalen en toch zo weinig leuke programma's op tv.
Toch is het misschien te kort door de bocht om te zeggen dat er geen goede televisie meer wordt gemaakt.
Slide 11 - Sleepvraag
Een argumentatiestructuur (zie Lezen h1) is als volgt opgebouwd:
A
Welk onderwerp ga je behandelen?
Wat zijn de voordelen en nadelen?
Wat is de conclusie?
B
Wat is het onderwerp?
Welke aspecten van het onderwerp bespreek je?
Wat is, samengevat, het belangrijkste.
C
Standpunt
argumenten voor en argumenten tegen met weerlegging
conclusie
D
Welke vraag staat centraal?
Welke antwoorden zijn er op de vraag?
Wat is je conclusie of samenvatting?
Slide 12 - Quizvraag
Kern
Informatie over het onderwerp (zie teksten bij Lezen)
=> Bij een betoog:
- argumenten voor
- tegenargumenten
- weerlegging
Slide 13 - Tekstslide
Aan het werk
Ga aan het werk met
opdracht 2, doel is overtuigen(dus 1 schrijfdoel)
timer
10:00
Slide 14 - Tekstslide
Schrijven h2
Lesboek: blz. 54/55
Wat is je schrijfdoel?
Daar pas je je tekststructuur op aan.
Slide 15 - Tekstslide
argumentatiestructuur (weet je nog?)
Slide 16 - Tekstslide
Wat is een argument?
A
Met een argument onderbouw je iets.
B
Een argument is een beoordelingswoord.
C
Met een argument geef je aan of je iets mooi vindt.
Slide 17 - Quizvraag
Wat doe je als je een argument weerlegt?
A
Dan bevestig je het argument
B
Dan bedenk je een argument
C
Dan herhaal je een argument
D
Dan ga je tegen het argument in
Slide 18 - Quizvraag
Welke signaalwoorden horen bij tegenargumentatie en weerlegging?
A
ofschoon
B
echter
C
daarbij
D
hoewel
Slide 19 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen signaalwoorden en verwijswoorden?
Slide 20 - Open vraag
Schrijven h4
Lesboek: blz. 120/121
Een betoog schrijven
Slide 21 - Tekstslide
Betoog (van Dale)
be to gen (betoogde, heeft betoogd)
1. proberen te bewijzen
2. een betoging houden
betoog (het; o; meervoud: betogen)
1. uiteenzetting, bewijsvoering
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Video
Wat is een betoog?
A
een tekst waarin je iets uitlegt.
B
een tekst waarin je overtuigt.
C
een tekst waarin je alle kanten bekijkt.
D
een tekst die tot actie aanzet.
Slide 24 - Quizvraag
In een betoog geeft de schrijver
A
advies
B
informatie
C
zijn mening
D
voor- en nadelen
Slide 25 - Quizvraag
Het doel van een betoog is de lezer
A
te amuseren
B
te informeren
C
te adviseren
D
te overtuigen
Slide 26 - Quizvraag
Een weerlegging is als
A
je de voorargumenten versterkt
B
je het genoemde tegenargument ontkracht
C
als je een tegenargument geeft
D
je je standpunt duidelijk maakt
Slide 27 - Quizvraag
In het slot mag je nooit nieuwe informatie geven.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 28 - Quizvraag
Wat moet er in de inleiding van een betoog staan?
A
anekdote
B
feiten
C
stelling
D
vraag
Slide 29 - Quizvraag
Opdracht
Schrijf een betoog.
Het cijfer telt 2x mee.
Slide 30 - Tekstslide
Stappenplan
Kies een onderwerp => standpunt
Maak een woordveld (Wat weet je al?)
Bedenk/noteer drie argumenten voor
Bedenk/noteer twee argumenten tegen + weerlegging
In welke volgorde komen de argumenten voorbij? zie volgende dia (wordt ook uitgedeeld)
Slide 31 - Tekstslide
A
B alinea-nummers
C deelonderwerpen
D inhoud in steekwoorden
Inleiding
1
2
Stuk met deelonderwerpen
3
4
5
6
Slot
7
Conclusie / samenvatting etc.
Onderwerp: …
Tekstdoel: …
Hoofdgedachte: ...
Slide 32 - Tekstslide
bouwplan
Wat komt in elke alinea?
In SOM staat een bijlage met een leeg bouwplan. Vul het in, zodat je weet in welke alinea je wat gaan schrijven. Zo hoef je je tijdens het schrijven alleen te richten op het schrijven en niet meer op de inhoud.
Slide 33 - Tekstslide
Vervolg
Nu: 1) zoeken naar een onderwerp en 2) bouwplan maken.
Daarna: begin maken met uitwerken van het middenstuk.