2. Schrijven 1.2 Uitvoeren

Instellingsexamen Schrijven 3F
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Instellingsexamen Schrijven 3F

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
SCHRIJVEN 1.2: Uitvoeren
Aan de slag met het schrijfproces: Je deelt het schrijfproces op in fasen waarbij je in de voorbereidende fase duidelijke keuzes maakt over onderwerp, doel, publiek, inhoud en opbouw.
Je bepaalt je tekststructuur.


Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Tekststructuren

inleiding
middenstuk
slot

Slide 7 - Tekstslide

Uit welke onderdelen bestaat een tekst?

Slide 8 - Open vraag

Welke functie heeft de INLEIDING?
A
Een uitwerking van het onderwerp.
B
Een introductie van het onderwerp.
C
Een conclusie over het onderwerp.
D
Benoemen van de argumenten over het onderwerp.

Slide 9 - Quizvraag

Welke functie heeft de KERN/MIDDENSTUK
A
Je stelt hierin een vraag of beschrijft een anekdote.
B
Je probeert de aandacht van de lezer te trekken.
C
Je geeft een samenvatting van de feiten/argumenten.
D
Je geeft feiten/ argumenten bij het onderwerp.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de functie van een SLOT?
A
Je geeft een uitwerking van het onderwerp.
B
Je geeft een introductie van het onderwerp.
C
Je geeft een samenvatting van het onderwerp.
D
Je benoemt feiten/ argumenten over het onderwerp.

Slide 11 - Quizvraag

Algemene opbouw van een tekst

Inleiding
middenstuk 
slot

Slide 12 - Tekstslide

De inleiding
  • De schrijver introduceert het onderwerp: een verschijnsel of een probleem. 
  • De schrijver probeert de aandacht te trekken van de lezer. Dat kan door middel van: een vraag te stellen, een herkenbare situatie te beschrijven, een anekdote te vertellen of de aanleiding van een probleem/verschijnsel te beschrijven.
  • Het doel is de aandacht van de lezer te krijgen.

Slide 13 - Tekstslide


Voorbeelden van inleidingen

Slide 14 - Tekstslide

Sober
Deze handleiding gaat over .................... Hiermee hoop ik ...........te bereiken. Ik zal de volgende onderwerpen bespreken..................

+ doel van de tekst + voor wie?

Slide 15 - Tekstslide

Inhaken op de actualiteit
Een veel gehoorde tip is dat ................. Maar is dat ook zo? Is dat eigenlijk wel voldoende? Dit boekje neemt je mee aan de hand van tips en ............
+ doel van de tekst + voor wie?

Slide 16 - Tekstslide

Prikkelen met een opvallende uitspraak
Hoe moeilijk kan een sollicitatiegesprek zijn? Gewoon wat over jezelf vertellen. De potentiele werkgever heeft je immers toch al geselecteerd. Niks te vrezen dus........


+ doel van de tekst + voor wie?

Slide 17 - Tekstslide

Beginnen met de historische achtergrond
De tijd dat je gewoon een garagebedrijf binnen kon lopen en vragen naar werk is ver achter ons......


+ doel van de tekst + voor wie?

Slide 18 - Tekstslide

Invulling van het middenstuk/
kern

Slide 19 - Tekstslide

Het slot
Het slot is de laatste alina('s) van een tekst. Dat inhoud kan zijn:
  • Een samenvatting: de schrijver herhaalt in het kort de middenstuk.
  • Een conclusie:  De schrijver geeft in het kort zijn mening.
  • Een oplossing: de schrijver geeft de oplossing voor het probleem.
  • Een aansporing: de schrijver spoort de lezer aan iets te gaan doen.

Slide 20 - Tekstslide

Eisen aan een tekst op 3F
  • Complexe zinnen maken door veelvuldig voeg- en signaalwoorden te gebruiken.
  • Bij een betoog/klachtenbrief (mening): een uitgebreide argumenten en voorbeelden  beschrijven.
  • Bij een artikel/zakelijke brief: meerde feiten benoemen en voorbeelden daarbij. Zorg voor een heldere en ondubbelzinnige inhoud.

Slide 21 - Tekstslide

3F: Complexere zinnen
Jan gaat binnenkort werken. Hij is klaar met zijn studie. Hij vond het studentenleven mooi. Er breekt een tijd aan van minder lol en meer structuur. De ex-student zal zijn studievrienden minder zien. We zullen hem niet zo vaak in de kroeg aantreffen. Er gaat veel veranderen in zijn leven.
 
Je publiek begrijpt je beter als je de verbanden in je tekst duidelijk maakt met signaalwoorden.

Jan gaat binnenkort werken, want hij is klaar met zijn studie. Hij vond het studentenleven mooi, maar nu breekt een tijd aan van minder lol en meer structuur. Ook zal de ex-student zijn studievrienden minder zien. We zullen hem vast niet meer zo vaak in de kroeg aantreffen. Kortom, er gaat veel veranderen in zijn leven.

Slide 22 - Tekstslide

Schrijven 1.2 Uitvoeren
Taalverzorging 2.2 Persoonsvorm in de verleden tijd

Slide 23 - Tekstslide