Les 11 - H1 Schrijven: Afspraken schrijven herhalen

Welkom

Voordat de timer afgaat...

- Boek, schrift en pen op tafel
- Jas uit
- Tas van tafel
- Telefoon in tas
timer
2:00
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom

Voordat de timer afgaat...

- Boek, schrift en pen op tafel
- Jas uit
- Tas van tafel
- Telefoon in tas
timer
2:00

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
Lesdoel
Voorkennis activeren 
Theorie 
Opdracht maken
Opdracht bespreken
Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van de les...
... heb je de (4) regels voor tijdens het schrijven herhaald

Slide 3 - Tekstslide

YESweek 2
H 1 t/m 3 § ‘schrijven’ en H 5 § ‘spelling’

S.E. bestaat voor 50% uit een schrijfdossier:
Nieuwsbericht (klas 3), Sollicitatiebrief (klas 3), Zakelijke brief, Zakelijke E-Mail, Artikel, Column

De andere 50% ontstaat door twee willekeurige opdrachten van de bovenstaande schrijfvormen tijdens het SE

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Schrijven: welke regels ken je nog?

Slide 6 - Woordweb

Wanneer gebruik je hoofdletters/leestekens?

Slide 7 - Woordweb

1. Hoofdletters
  • Begin van een zin

  • Namen (personen, landen, winkels, merken etc.)

  • Feestdagen en belangrijke gebeurtenissen (Kerstmis en Tweede Wereldoorlog)

  • Namen van maanden, dagen van de week, windstreken en seizoenen schrijf je niet met een hoofdletter.

Slide 8 - Tekstslide

1. Punt
Aan het einde van de zin


Leesteken
Wanneer?
Voorbeeld
Punt (.)
Einde van een 'gewone' zin
Ik ga naar huis
Vraagteken (?)
Einde van een vraagzin
Ga jij naar huis?
Uitroepteken (!)
Einde van een zin waarin sprake is van verbazing/boosheid
Ga snel naar huis!

Slide 9 - Tekstslide

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Gucci
B
gucci

Slide 10 - Quizvraag

In welke zin staat het leesteken goed?
A
Heeft Alex al lang een nieuwe fiets?
B
Heeft Alex al lang een nieuwe fiets!
C
Heeft Alex al lang een nieuwe fiets.

Slide 11 - Quizvraag

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Stationsstraat
B
stationsstraat

Slide 12 - Quizvraag

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Volkskrant
B
volkskrant

Slide 13 - Quizvraag

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
lente
B
Lente

Slide 14 - Quizvraag

Met welke leesteken kan je een zin NIET eindigen?
A
. punt
B
, komma
C
? vraagteken
D
! uitroepteken

Slide 15 - Quizvraag

Welk leesteken?
Je moet nu je mond houden
A
Vraagteken
B
Uitroepteken
C
Punt

Slide 16 - Quizvraag

2. Een zin heeft altijd een persoonsvorm
Bekijk de onderstaande zinnen:

1) Hij wacht op de bus
2) Het meisje loopt naar buiten
3) De honden blaffen hard

Let op: niet in een titel

Slide 17 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in deze zin:

"Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?"
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook

Slide 18 - Quizvraag

3. Nooit letterlijk zinnen overnemen van een andere tekst

Op examen: tekst waaruit je informatie moet halen
Zin een beetje veranderen

Bijvoorbeeld:
1) De factuur moet vandaag worden betaald. 
2) De rekening moet vandaag worden betaald. 


Slide 19 - Tekstslide

Opsomming

Slide 20 - Woordweb

4. Opsommingen
Opsomming = meerdere zaken/dingen achter elkaar benoemen

Bijvoorbeeld
'Mijn lievelingseten is pasta, lasagna, pizza en burgers'

Slide 21 - Tekstslide

4. Opsommingen
Opsomming = meerdere zaken/dingen achter elkaar benoemen

Tussen opsommingen plaats je komma's (,
Soms plaats je voor een opsomming een dubbele punt (:)

Slide 22 - Tekstslide

Opsomming =
A
De woorden worden herhaald of hetzelfde woord wordt vaker gezegd, maar net iets anders.
B
Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
C
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen.
D
Iets wordt groter of erger gemaakt dan het in werkelijkheid is.

Slide 23 - Quizvraag

In welke zin staat een opsomming?
A
Wij gaan met de bus naar school toe
B
De rode blikken vallen van tafel
C
In de vakanties ga ik vaak naar plekken, zoals Spanje, Griekenland, Italië en Engeland.
D
In alle zinnen staat een opsomming

Slide 24 - Quizvraag

Komma

Slide 25 - Woordweb

Vergelijk de twee zinnen
1) De tafels stoelen en kasten worden verplaatst omdat we in de vakantie gaan verhuizen

2) De tafels, stoelen en kasten worden verplaatst, omdat we in de vakantie gaan verhuizen.

Slide 26 - Tekstslide

Vergelijk de twee zinnen
1) De tafels stoelen en kasten worden verplaatst omdat we in de vakantie gaan verhuizen

2) De tafels, stoelen en kasten worden verplaatst, omdat we in de vakantie gaan verhuizen.

Slide 27 - Tekstslide

Komma

  • Tussen twee persoonsvormen plaats je een komma.
''Toen ze dat zei, ging iedereen juichen''

  • Voor signaalwoorden zoals maar, nadat, omdat, terwijl,  want:
Ik wil graag op vakantie, maar ik twijfel naar welk land ik moet gaan. 


  • Bij een opsomming plaats je komma's.
Ze heeft veel soorten fruit in huis, zoals appels, peren, sinaasappels en druiven. 

Slide 28 - Tekstslide

Waar moet de komma?
A
Als jij een film uitzoekt maak, ik het eten klaar.
B
Als jij een film uitzoekt maak ik het eten klaar.
C
Als jij een film uitzoekt, maak ik het eten klaar.
D
Als jij een film, uitzoekt maak ik het eten klaar.

Slide 29 - Quizvraag

Voor 'want' en 'omdat' zet je een komma.
A
waar
B
niet waar

Slide 30 - Quizvraag

Waar is de komma juist gebruikt?
A
Ik houd van chocolade, dropjes, spekjes en koekjes.
B
Ik houd van chocolade dropjes spekjes en koekjes.
C
Ik houd van chocolade , dropjes, spekjes, en koekjes.
D
Ik houd van chocolade , dropjes spekjes en koekjes.

Slide 31 - Quizvraag

Bekijk de twee onderstaande teksten. Welke is correct en waarin verschilt het met de andere tekst? 
De afgelopen dagen was er veel regen hagel en wind gelukkig gaat dat de aankomende tijd veranderen want ik werd hier niet heel vrolijk van
De afgelopen dagen was er veel regen, hagel en wind. Gelukkig gaat dat de aankomende tijd veranderen, want ik werd hier niet heel vrolijk van. 

Slide 32 - Tekstslide

Zelfstandig werken / verlengde instructie
Wat
Hoofdstuk 1 schrijven
Blz. 29-30 
Opdracht 1: alleen vraag 3 en 4
Hoe
Boek en schrift
Hulp
Zelfstandig of uitleg (bij mij)
Tijd
10 minuten
Klaar?
Goed! Iets voor jezelf doen. 
timer
5:00

Slide 33 - Tekstslide