Grieks: Perfectum

Perfectum
In deze les leer je:
- hoe je een perfectum vormt
- hoe je een perfectum vertaalt (aspect)
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Perfectum
In deze les leer je:
- hoe je een perfectum vormt
- hoe je een perfectum vertaalt (aspect)

Slide 1 - Tekstslide

Perfectum
Eindigt de stam op een tweeklank of op -ι/-υ/-λ/-ρ? Dan volgt er een κ als begin van de uitgang.
VB: λελυκα, ἠγγελκα, ἠρκα (λυω, ἀγγελλω, αἰρω) 

Verba contracta (stam op -α/-ε/-ο)? Dan volgt er een klinkerverlenging + κ als begin van de uitgang.
VB: νενικηκα, πεποιηκα, δεδηλωκα (νικαω, ποιεω, δηλοω)

Slide 2 - Tekstslide

Perfectum
λελυκα
λελυκας
λελυκε(ν)
λελυκαμεν
λελυκατε
λελυκασι(ν)

Slide 3 - Tekstslide

Perfectum
Een perfectum herken je niet aan een augment, maar aan de reduplicatie voorafgaand aan de perfectumstam.
VB: λυω - λελυκα

Slide 4 - Tekstslide

Perfectum
Eindigt de stam op -δ/-ζ/-θ? Dan wordt deze slotletter vervangen door de als begin van de uitgang.
VB: ἐψευκα, πεπεικα, νενομικα (ψευδω, πειθω, νομιζω)

Slide 5 - Tekstslide

kappa-perfectum (actief)
λελυκα
λελυκας
λελυκε(ν)
λελυκαμεν
λελυκατε
λελυκασι(ν)

Slide 6 - Tekstslide

ander perfectum (actief)
γεγονα (γιγνομαι)
γεγονας
γεγονε(ν)
γεγοναμεν
γεγονατε
γεγονασι(ν)

Slide 7 - Tekstslide

ἐλελυκη
ἐλελυκης
ἐλελυκει(ν)
ἐλελυκεμεν
ἐλελυκετε
ἐλελυκεσαν
ἐγεγονη
ἐγεγονης
ἐγεγονει(ν)
ἐγεγονεμεν
ἐγεγονετε
ἐγεγονεσαν

Slide 8 - Tekstslide

λελυκως, λελυκοτος
λελυκυια, λελυκυιας
λελυκος, λελυκοτος

λελυκεναι
γεγονως, γεγονοτος
γεγονυια, γεγονυιας
γεγονος, γεγονοτος

γεγονεναι

Slide 9 - Tekstslide

Pharos
Zie Pharos p. 46 voor de vorming van het perfectum.
Zie Pharos p. 47 en 48 voor de rijtjes. De rijtjes van πεμπω en πραττω en het onregelmatig perfectum hoef je niet precies te weten, maar moet je wel kunnen herkennen als perfectum/plusquamperfectum.

Slide 10 - Tekstslide

Pas je voorkennis van eerdere grammatica toe.
Determineer het woord λελυται.

Slide 11 - Open vraag

Pas je voorkennis van eerdere grammatica toe.
Determineer het woord ἐλελυμεθα.

Slide 12 - Open vraag

Pas je voorkennis van eerdere grammatica toe.
Determineer het woord ἐλελυντο.

Slide 13 - Open vraag

Pas je voorkennis van eerdere grammatica toe.
Determineer het woord λελυμενη.

Slide 14 - Open vraag

Pas je voorkennis van eerdere grammatica toe.
Determineer het woord λελυκατε.

Slide 15 - Open vraag

Onregelmatige perfecta
τεθνηκα - dood zijn (kijk maar naar het element θνη, net als bij ἀποθνῃσκω)
ἑστηκα - staan
οἰδα - weten

Slide 16 - Tekstslide

Wat duidt het perfectum aan als zoveelste verleden tijd naast het imperfectum en de aoristus?

Perfectum: perficere = voltooien.

Perfectum:
1. toestand als resultaat van een voorafgaande handeling.
hij is vastbesloten = zijn besluit staat vast.

2. toestand zonder dat er sprake is van een voorafgaande handeling.
οἰδα = weten


Slide 17 - Tekstslide

Vgl. met praesens/imperfectum:
1. voortdurende situatie (imperfect = onvoltooid)
hij is aan het ...

2. proces dat gaande is

3. achtergrond
Vgl. met aoristus:
1. verandering in een situatie

2. afgerond proces

3. actie

Slide 18 - Tekstslide

οἰδα
Het woord οἰδα bestaat alleen in het (plusquam)perfectum, en niet in het praesens, de imperfectum of de aoristus. Het betekent 'ik weet'; het resultaat van 'kennis krijgen, te weten komen'.

Slide 19 - Tekstslide

1 ev pf act
3 ev pqp act
2 mv pf med
inf med
2 ev pqp med
1 ev pqp act
1 ev pqp med
ptc pf nom ev v act
ἐλελυμην
ἐλελυκει(ν)
λελυσθαι
λελυκα
λελυκυια
ἐλελυσο
ἐλελυκη
λελυσθε

Slide 20 - Sleepvraag

Noteer het werkwoord waar het volgende woord van is afgeleid (je noteert dus een inf. pr.). Determineer de vorm daarna (pf/pqp, act/med, 1/2/3, ev/mv).
βεβουλευκας

Slide 21 - Open vraag

Noteer het werkwoord waar het volgende woord van is afgeleid (je noteert dus een inf. pr.). Determineer de vorm daarna (pf/pqp, act/med, 1/2/3, ev/mv).
πεφροντικατε

Slide 22 - Open vraag

Noteer het werkwoord waar het volgende woord van is afgeleid (je noteert dus een inf. pr.). Determineer de vorm daarna (pf/pqp, act/med, 1/2/3, ev/mv).
ἐνενομικεμεν

Slide 23 - Open vraag

Noteer het werkwoord waar het volgende woord van is afgeleid (je noteert dus een inf. pr.). Determineer de vorm daarna (pf/pqp, act/med, 1/2/3, ev/mv).
ἠλπικως

Slide 24 - Open vraag

Noteer het werkwoord waar het volgende woord van is afgeleid (je noteert dus een inf. pr.). Determineer de vorm daarna (pf/pqp, act/med, 1/2/3, ev/mv).
ἐτεθαυμακει

Slide 25 - Open vraag

Noteer het werkwoord waar het volgende woord van is afgeleid (je noteert dus een inf. pr.). Determineer de vorm daarna (pf/pqp, act/med, 1/2/3, ev/mv).
ἐσκευακε

Slide 26 - Open vraag

Noteer het werkwoord waar het volgende woord van is afgeleid (je noteert dus een inf. pr.). Determineer de vorm daarna (pf/pqp, act/med, 1/2/3, ev/mv).
ἠρωτηκασιν

Slide 27 - Open vraag

Noteer het werkwoord waar het volgende woord van is afgeleid (je noteert dus een inf. pr.). Determineer de vorm daarna (pf/pqp, act/med, 1/2/3, ev/mv).
ἐτεθυκεσαν

Slide 28 - Open vraag

Noteer het werkwoord waar het volgende woord van is afgeleid (je noteert dus een inf. pr.). Determineer de vorm daarna (pf/pqp, act/med, 1/2/3, ev/mv).
ἐστερηκεναι

Slide 29 - Open vraag

Toestand als resultaat
een toestand als resultaat van de voorafgaande handeling.
VB: γεγονα - γιγνομαι betekent geboren worden, worden; dus de toestand als resultaat is: ik ben (geboren).

Slide 30 - Tekstslide

Noteer het werkwoord waar het volgende woord van is afgeleid (je noteert dus een inf. pr.).
ἀκηκοα

Slide 31 - Open vraag

Noteer het werkwoord waar het volgende woord van is afgeleid (je noteert dus een inf. pr.). Noteer ook de toestand als resultaat.
ἐληλυθα

Slide 32 - Open vraag

Noteer het werkwoord waar het volgende woord van is afgeleid (je noteert dus een inf. pr.).
ηὑρηκα

Slide 33 - Open vraag

Noteer het werkwoord waar het volgende woord van is afgeleid (je noteert dus een inf. pr.).
εἰρηκα

Slide 34 - Open vraag

Noteer het werkwoord waar het volgende woord van is afgeleid (je noteert dus een inf. pr.). Noteer ook de toestand als resultaat.
ἑστηκα

Slide 35 - Open vraag

Noteer het werkwoord waar het volgende woord van is afgeleid (je noteert dus een inf. pr.). Noteer ook de toestand als resultaat.
λελοιπα

Slide 36 - Open vraag