Voorzetsels thema 4 - les 9
1 / 12
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Welke voorzetsels kennen we al?
Slide 2 - Woordweb
Slide 3 - Tekstslide
Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Aan de muur ..................... spinnen?
op
achter
voor
bij
tegen
aan
Slide 4 - Sleepvraag
Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Doe jij cola ..................... een glas?
op
achter
in
bij
tegen
aan
Slide 5 - Sleepvraag
Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Opa heeft kaas ..................... zijn boterham?
in
achter
op
bij
tegen
aan
Slide 6 - Sleepvraag
Welk voorzetsel past in deze zin:
Aan de muur ____ mijn bed hangt een foto.
Aan de muur ____ mijn bed hangt een foto.
A
na
B
boven
C
als
D
voor
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het voorzetsel in deze zin:
Op de foto staan mijn opa en oma ____ elkaar.
Op de foto staan mijn opa en oma ____ elkaar.
A
boven
B
uit
C
naast
D
voor
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het voorzetsel in deze zin:
___ hen zit een kleine jongen op de grond.
___ hen zit een kleine jongen op de grond.
A
boven
B
uit
C
naast
D
voor
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het voorzetsel in deze zin:
_____ zijn benen ligt een grote voetbal.
_____ zijn benen ligt een grote voetbal.
A
boven
B
uit
C
tijdens
D
tussen
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het voorzetsel in deze zin:
De jongen is mijn vader _____ een ver verleden.
De jongen is mijn vader _____ een ver verleden.
A
boven
B
uit
C
naast
D
voor
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het voorzetsel in deze zin:
______ het slapen knipoog ik altijd even naar hem.
______ het slapen knipoog ik altijd even naar hem.
A
boven
B
uit
C
naast
D
voor
