In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 90 min
Onderdelen in deze les
Thema 3 Genetica
Basisstof 2 genenparen
Slide 1 - Tekstslide
Vandaag
Herhaling BS 1
Maken enkele opgaven
Uitleg BS 2
Slide 2 - Tekstslide
Zet de begrippen in de juist volgorde van groot naar klein.
Chromosoom
Gen
Genoom
Nucleotide
Stikstofbase
Slide 3 - Sleepvraag
Door veel variatie in genotypen zijn er ook meer verschillende fenotypen.
A
juist
B
onjuist
Slide 4 - Quizvraag
Vrouwen hebben 23 paar homologe chromosomen, terwijl mannen maar 22 paar homologe chromosomen hebben. Waarom hebben mannen 1 paar homologe chromosomen minder?
Slide 5 - Open vraag
Afronden basisstof 1
Maak in je digitale lesmethode opdracht 10 t/m 13.
Je kunt uitleggen hoe het fenotype van een organisme tot stand komen en hierbij de begrippen homozygoot, heterozygoot, dominant en recessief gebruiken.
Je kunt beschrijven hoe door recombinatie nieuwe combinaties van allelen ontstaan.
Slide 8 - Tekstslide
Locus/gen
Chromosomen komen voor in paren (twee chromosomen met de genen op dezelfde plaats zijn homologe chromosomen).
De plaats van een gen op het chromosoom, noem je een locus (meervoud loci).
Een gen is het stukje DNA dat codeert voor een of meer eigenschappen
Slide 9 - Tekstslide
Allelen
Genen hebben verschillende varianten (allel/allelen), bijv. het allel voor zwart haar of het allel voor blond haar.
Deze allelen kunnen in verschillende combinaties voorkomen
Slide 10 - Tekstslide
Lees blz. 175 en 176 (tot aan dominant en recessief). Schrijf in je schrift de definitie van homozygoot en heterozygoot in eigen woorden op.
Slide 11 - Open vraag
Lezen
Lees nu de tekst op blz. 176 en 177. Hierna volgt de uitleg van deze stof.
Klaar met lezen? Begin alvast met opdracht 14 tm 16
Slide 12 - Tekstslide
Dominant en recessief
Een dominant allel zie je altijd terug in het fenotype.
Dominante allel: HOOFDLETTER
Recessieve allel: kleine letter
Slide 13 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
Vandaag leren we hoe je een kruisingsschema maakt
We maken basisstof 2 af en beginnen aan basisstof 3
Slide 14 - Tekstslide
Kruising
BB: homozygoot dominant
bb: homozygoot recessief
Bb: heterozygoot
Homo = hetzelfde
Hetero = verschillend
Slide 15 - Tekstslide
Kruisingsschema
stap 1: Wat zijn de genotypen van de ouders
stap 2: Welke allelen kunnen de geslachtscelen van beide ouders bevatten?
stap 3: Welke mogelijkeheden bestaan er voor de versmelting van een eicel en een zaadcelkern?
timer
2:00
Slide 16 - Tekstslide
Aan de slag
Lees blz 184 tm 187 en maak opdracht 27 tm 29
Klaar? Lees blz 189 en geef bij het antwoord van 29b aan wat de verhouding van de genotypen is
timer
10:00
Slide 17 - Tekstslide
Drager
Een heterozygoot is een drager van het recessieve allel.
Dat kan bijv. voor een gen zijn dat codeert voor de haarkleur, maar ook voor een gen dat leidt tot een ziekte.
Slide 18 - Tekstslide
Onvolledig dominant
Bijvoorbeeld bij oogkleur
Het recessieve allel komt een beetje tot uiting in het fenotype
Allel voor bruine ogen is onvolledig dominant
Slide 19 - Tekstslide
Intermediair fenotype
Intermediair fenotytpe:
beide allelen zijn onvolledig dominant en komen tot uiting in het fenotype.
Slide 20 - Tekstslide
Codominantie
Bij codominantie komen de eigenschappen van beide dominante allelen volledig tot uiting.
Beide allelen worden aangegeven met een hoofdletter en een variantsaanduiding:
Rood: Ar en Geel: Ag
Slide 21 - Tekstslide
Onvolledig dominant
Intermediair
Slide 22 - Tekstslide
Genetica
In de genetica
(= erfelijkheidsleer) worden genen aangegeven met letters.
Hiermee kun je bijv. voorspellingen doen over de erfelijke eigenschappen van nieuwe generaties.
Slide 23 - Tekstslide
Genetica
AA = homozygoot dominant
aa = homozygoot recessief
Aa = heterozygoot
ArAr = dominant + letter kleur
AwAw = dominant + letter kleur
AwAr = dominant + mengsel kleur
Slide 24 - Tekstslide
Recombinatie
Recombinatie is het herverdelen van erfelijke eigenschappen en leidt tot genetische variatie onder nakomelingen.
Genetische variatie is belangrijk voor het overleven van een soort.
2n = 6
23
mogelijkheden
Slide 25 - Tekstslide
Mutaties
Een mutatie is een plotselinge verandering van het genotype. Dit kan natuurlijk gebeuren door een foutje bij het kopiëren van het DNA.
Een mutagene stof en straling kunnen ook een mutatie opwekken (op een "onnatuurlijke wijze).
Een organisme waarbij de mutatie tot uiting komt in het genotype noemen we een mutant
Slide 26 - Tekstslide
Mutaties in het nageslacht
Een mutatie in een lichaamscel heeft geen gevolgen voor het nageslacht.
Als de mutatie zich voordoet in een geslachtscel, kan deze worden overgedragen aan de nieuwe generatie.
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
2 gelijke allelen (genen) voor een eigenschap noemen we:
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Dominant
D
Recessief
Slide 29 - Quizvraag
Welke eigenschap komt tot uiting bij een heterozygoot allelenpaar?
A
de dominante eigenschap
B
de recessieve eigenschap
Slide 30 - Quizvraag
Pjotr zijn lettercode voor haarkleur is Aa. Zijn haar is bruin. Is de kleur voor zijn haar dominant of recessief?
A
Dominant
B
Recessief
Slide 31 - Quizvraag
Aa kan je ook wel omschrijven als:
A
Homozygoot dominant
B
Heterozygoot
C
Homozygoot recessief
D
Heterozygoot dominant
Slide 32 - Quizvraag
Genetische variatie onstaat door ........... en .............. (blz 178 en 179 kan je helpen)
Slide 33 - Open vraag
Als uit een rode en een witte plant, roze planten ontstaan, dan is de overerving..........?
A
intermediair
B
recessief
C
autosomaal
D
heterozygoot
Slide 34 - Quizvraag
Welke omschrijving hoort (het best) bij de plaats van het vraagteken?
A
Chromosomenpaar
B
Allelenpaar
C
Genenpaar
D
Zowel genen- als allelenpaar
Slide 35 - Quizvraag
Waar of niet waar: Een chromosoom is een gen
A
Waar
B
Niet waar
Slide 36 - Quizvraag
Wat is een allel?
A
De invulling van een gen
B
Een van de genen van een genenpaar
Slide 37 - Quizvraag
Aan de slag
Maken:
Opdrachten uit het boek:
17 t/m 23 (basisstof 2)
Slide 38 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt uitleggen hoe het fenotype van een organisme tot stand komen en hierbij de begrippen homozygoot, heterozygoot, dominant en recessief gebruiken.
Je kunt beschrijven hoe door recombinatie nieuwe combinaties van allelen ontstaan.