In deze les zitten 14 slides, met tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
§ 1.1 De individuele vraag
Wat bepaalt de vraag naar een product?
Kernwoorden:
- consumentensurplus
- vraagfactoren
Slide 1 - Tekstslide
De (individuele) vraag
De (individuele vraag) geeft het verband weer tussen de prijs van een goed en de gevraagde hoeveelheid.
De wet van vraag: bij een dalende prijs neemt de gevraagde hoeveelheid toe ( en omgekeerd)
Slide 2 - Tekstslide
Voorbeeld
Leerling A koopt regelmatig broodjes bij de kantine.
De broodjes kosten €1,50.
Ze koopt er 3 per week.
Als de prijs hoger zou zijn,
zou ze er minder kopen;
bij een lagere prijs meer.
Slide 3 - Tekstslide
De individuele vraaglijn geeft ook de betalingsbereidheid van de consument weer: bij elke hoeveelheid kun je aflezen hoeveel de persoon daar bereid is voor te betalen.
Slide 4 - Tekstslide
Discrete en continue vraag
Discrete vraag: de vraag is in hele getallen omdat het product niet deelbaar is. Je kunt de vraag alleen weergeven in een staafdiagram.
Slide 5 - Tekstslide
Continue vraag
De Vraag kan in gebroken getallen worden weergegeven.
De vraag kan worden weergegeven in een vraaglijn.
( formule: Qv= -p + C)
Het min teken geeft aan dat de lijn daalt. De C ( dat is een constant getal) bevat de overige vraagfactoren.
Slide 6 - Tekstslide
Vraagfactoren ( De C in de vraagfunctie)
Behalve de prijs, wordt de individuele vraag naar een product beïnvloed door: - voorkeuren - budget (inkomen) - aanwezigheid & prijs van substitutiegoederen - aanwezigheid & prijs van complementaire goederen - exogene factoren
Slide 7 - Tekstslide
Consumentensurplus
Hoe lager de prijs van een product, des te voordeliger voor de consument. Het consumentensurplus neemt dan toe.
Het consumentensurplus bereken je door van elke product dat iemand koopt het verschil te berekenen tussen wat hij ervoor betaalt en de betalingsbereidheid en dat bij elkaar op te tellen.
Slide 8 - Tekstslide
Voorbeeld
Leerling A heeft meer over voor het eerste broodje dan de tweede (meer honger) en weer nog minder over voor het derde broodje.
Slide 9 - Tekstslide
Voorbeeld
Leerling A heeft meer over voor het eerste broodje dan de tweede (meer honger) en weer nog minder over voor het derde broodje.