mix van uitstroom -dia's

eentje

• als iets of iemand alleen is
•  één van iets
• Zin: Ik wil geen twee cola, ik wil erg graag maar eentje.
• Zin: Dat meisje zit altijd in haar eentje, dat is best wel zielig.

onthouden

• niet vergeten
• iets wat belangrijk kan zijn
• Zin: Ik moet vandaag onthouden dat ik naar de winkel moet voor thee.
• Zin: Mevrouw Marieke zegt vaak tegen mevrouw Femke wil je mij even helpen onthouden dat ik die papieren moet kopiëren.  

Wat betekent:
onthouden

1. iets wat je snel moet vergeten
2. iets van vroeger
3. iets wat je niet moet vergeten
4. iets in de toekomst

Gisteren zat ik in mijn ................. op het schoolplein, dat was niet gezellig.

Ik moet vandaag ............. dat ik mijn oma moet helpen met het schoonmaken van haar huis.

beschrijven

• opschrijven of vertellen hoe iets is;
• opschrijven of vertellen hoe iemand is;
• Werkwoord: ik beschrijf, hij beschrijft, wij beschrijven;
• Zin : Wil jij beschrijven hoe jouw vriend eruit ziet?

Beschrijf je docent.

Maak een zin met het woord:
de fabriek

Mijn vader werkt in ..... ........... waar kleding wordt gemaakt.

Kan jij je fiets...................? Dan weet ik hoe je fiets eruit ziet.

de batterij

• een voorwerp dat stroom geeft.
• vaak doe je een batterij in een elektrisch apparaat, zoals een wekker, een weegschaal of een klok. 
• Zin: De batterij van mijn telefoon is leeg, dus ik ben helaas niet te bereiken vandaag.

het onderwerp

• dat waar je over praat;
• dat waar je over denkt;
• waar het over gaat;
• Zin: Het onderwerp van ons gesprek is: wat leer ik op het MBO?
• Zin: Het onderwerp van deze les is: woordenschat thema technologie.

Wat is het onderwerp van deze les?

1. grammatica
2. ruzie
3. technologie
4. begrijpend lezen

Ik vind ......... ................. van deze les niet zo leuk. Het is saai.

het gevaar

• de kans dat er iets vervelend gebeurt;
• de kans dat er iets erg gebeurt;
• bijvoeglijk naamwoord: gevaarlijk
• Zin: Als je dit bord ziet, moet je goed opletten. Dan is er gevaar.

de inhoud

• iets wat in een tekst staat, bijvoorbeeld in een boek.
• Waar het over gaat, het onderwerp
• Zin: De inhoud van mijn presentatie is honden.

• datgene wat in een fles zit;
• Zin: De inhoud van deze fles is cola.

Zoek een foto waar je
het gevaar
ziet

De inhoud van deze les is.....

Het is ........ dat je boos wordt als iemand niet aardig tegen jou doet.

.... .............. van niet goed leren van je toets, is dat je een slecht resultaat haalt.

Weet jij wat ..... ........... van zijn presentatie is? Wat is het onderwerp?