In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Mardi 21 mai 2024
Log in op lesson-up !
Le programme pour aujourd'hui :
1/ Apprendre 4
2/ Les connecteurs
3/ Lire
4/ Futur simple/ futur proche
Slide 1 - Tekstslide
Objectif numéro 1
Jij kent de betekenissen van woorden van apprendre 4
Slide 2 - Tekstslide
Demain, Luca va à la piscine parce qu'il aime beacoup ......
A
la natation
B
le tir à l'arc
Slide 3 - Quizvraag
Il faut ...... pour pouvoir participer au cours
A
exister
B
s'inscrire
Slide 4 - Quizvraag
En cas d'urgence, il faut ..... appeler le 112 et aider les victimes
A
immédiatement
B
probablement
Slide 5 - Quizvraag
Pour ce job au supermarché, il n'est pas nécessaire d'/ de
A
avoir de l'expérience
B
se faire mal
Slide 6 - Quizvraag
Il n'est pas timide et aime les défis ..... , il peut devenir acteur
A
bref
B
suivant
Slide 7 - Quizvraag
Objectif numéro 2
Ik ken een aantal signaalwoorden die belangrijk zijn bij het lezen van een Franse tekst (of boek)
Slide 8 - Tekstslide
Oh oui... j'aime lire!
Slide 9 - Tekstslide
Blogueuse et Youtubeuse Jeannot
zegt dat lezen zo
simpel nog niet is...
Regarde!
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Video
Binnenkort een leestoets!
Dus we gaan extra oefenen met lezen...
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Kijk eerst aandachtig naar het volgende filmpje,
daarna gaan we oefenen.
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Video
Oefenen met vinden hoofdgedachte
Je krijgt steeds een stukje actuele tekst om te lezen.
Daarna moet je een vraag beantwoorden.
Op de dia van de vraag staat de tekst in miniatuur:
die zal ik steeds vergroten voor je op het bord.
Slide 18 - Tekstslide
Lees de tekst, maak aantekeningen...
... en beantwoord op de volgende dia's de vragen:
WIE?
WAT?
WAAR?
WANNEER?
WAAROM? en HOE?
Slide 19 - Tekstslide
Hoofdgedachte: WIE?
Slide 20 - Open vraag
Hoofdgedachte: WAT?
Slide 21 - Open vraag
Hoofdgedachte: WAAR?
Slide 22 - Open vraag
Hoofdgedachte: WANNEER?
Slide 23 - Open vraag
Hoofdgedachte: WAAROM en HOE?
Slide 24 - Open vraag
Nu toch ook even een detailvraag:
bekijk de foto en ...
...raad de betekenis van dénoncer
Slide 25 - Tekstslide
Dénoncer betekent:
A
plegen
B
ondergaan
C
duidelijk maken
D
verdedigen
Slide 26 - Quizvraag
Lees bovenstaande tekst: hoeveel inégalités (ongelijkheden) worden genoemd? Vul hierna in.
Slide 27 - Tekstslide
Hoeveel ongelijkheden worden genoemd?
A
één
B
twee
C
drie
D
vier
Slide 28 - Quizvraag
Wat zijn signaalwoorden/les connecteurs ?
Slide 29 - Woordweb
Important! Signaalwoorden!
Handig om die te kennen, want ze geven structuur aan de tekst. De antwoorden op vragen over de tekst staan vaak in de buurt van de signaalwoorden (zie de vorige vraag...).
Ze kunnen een reden aangeven, of een tegenstelling, een voorbeeld, een opsomming, een doel etc.
We gaan ermee oefenen in de volgende dia.
Slide 30 - Tekstslide
parce que
mais
pourtant
par exemple
si
par contre
donc
ensuite
bref
en plus
daarentegen
dus
bovendien
omdat
kortom
vervolgens
toch
bijvoorbeeld
maar
als
Slide 31 - Sleepvraag
Lees de tekst en zoek het signaalwoord
Vul het in op de volgende dia
Slide 32 - Tekstslide
Wat is het signaalwoord in dit tekstje?
Slide 33 - Open vraag
Wat geeft het signaalwoord POURTANT aan?
A
gevolg
B
oorzaak
C
tegenstelling
D
voorbeeld
Slide 34 - Quizvraag
Kies het passende signaalwoord: Je ne sors pas ..... il pleut.
A
pourtant
B
donc
C
parce qu'
D
par contre
Slide 35 - Quizvraag
Kies het passende signaalwoord: J'ai fait mes devoirs, .... je n'ai pas de bonnes notes
A
par exemple
B
pourtant
C
bref
D
en plus
Slide 36 - Quizvraag
Kies het passende signaalwoord: D'abord j'ai embrassé ma mère, ..... mon père
A
ensuite
B
si
C
mais
D
donc
Slide 37 - Quizvraag
Vul het passende signaalwoord in: J'ai fait mes exercices, j'ai appris le vocabulaire, ..... je suis bien préparé!
A
en plus
B
parce que
C
par contre
D
bref
Slide 38 - Quizvraag
Vul in op de volgende dia:
waarvoor is dit een oproep?
Slide 39 - Tekstslide
Waarvoor is dit een oproep?
Slide 40 - Open vraag
Lees de tekst en vul hierna
in:
WIE?
WAT?
WAAROM?
Slide 41 - Tekstslide
Hoofdgedachte: WIE?
Slide 42 - Open vraag
Hoofdgedachte: WAT?
Slide 43 - Open vraag
Hoofdgedachte: WAAROM?
Slide 44 - Open vraag
Vind de hoofdgedachte
Bekijk het plaatje en lees de tekst
op de volgende dia.
Focus op de woorden die je wél kent.
Beantwoord daarna in het Ned de volgende vragen: WIE, WAT, WAAR, WAAROM?