Woordenschat blok 5 en 6 leerjaar 2 vmbo

Wat ga je leren in deze paragrafen?

Aan het eind van de paragraaf kan/weet je:

  1. wat signaalwoorden zijn en waarvoor je ze gebruikt.
  2. begrijp je de betekenis van de verschillende woorden.
  3. kan je voor- en achtervoegsels herkennen.
  4. kan je synoniemen bedenken
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat ga je leren in deze paragrafen?

Aan het eind van de paragraaf kan/weet je:

  1. wat signaalwoorden zijn en waarvoor je ze gebruikt.
  2. begrijp je de betekenis van de verschillende woorden.
  3. kan je voor- en achtervoegsels herkennen.
  4. kan je synoniemen bedenken

Slide 1 - Tekstslide

Gerben houdt niet van pretparken maar zijn broer Jan is er dol op.

Met welk tekstverband hebben wij te maken?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 2 - Quizvraag

Ik heb een back-up van mijn leesverslag gemaakt want je weet maar nooit of de techniek faalt.

Met welk tekstverband heb je hier te maken?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
reden
D
voorbeeld

Slide 3 - Quizvraag

Ten eerste trakteer ik helemaal niet op taart en ten tweede ben ik niet jarig.

Met welk tekstverband heb ik hier te maken?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
voorbeeld

Slide 4 - Quizvraag

Ik ga graag op vakantie maar vind thuis blijven niet erg.

Met welk tekstverband heb ik hier te maken?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 5 - Quizvraag

Bij opsomming hoort het signaalwoord..........
A
tot slot
B
omdat
C
enerzijds
D
want

Slide 6 - Quizvraag

Op stap gaan is gezellig en ontspannend.

Met welk tekstverband heb ik hier te maken
A
conclusie
B
tegenstelling
C
reden
D
opsomming

Slide 7 - Quizvraag

Een woord met een voorvoegsel of achtervoegsel noemen we een afleiding, bijvoorbeeld ongezond en leugenaar.




Er zijn afleidingen met een voor- én een achtervoegsel: onleesbaar, antidemocratisch.



Slide 8 - Tekstslide

Een voorbeeld van een woord met een achtervoegsel is
A
onthaasten
B
wanhoop
C
hopeloos
D
haasten

Slide 9 - Quizvraag

Welk woord heeft een voorvoegsel?
A
dankbaarheid
B
antiek
C
ondiep
D
ons

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent het voorvoegsel on-?
A
niet
B
met
C
tussen
D
opnieuw

Slide 11 - Quizvraag

Het woord 'ongevoelig' heeft:
A
Alleen een voorvoegsel
B
Alleen een achtervoegsel
C
Zowel een voor- als achtervoegsel
D
Geen voor- of achtervoegsel

Slide 12 - Quizvraag

Zet een streep onder het voor- of achtervoegsel. Maak een zin met het gegeven woord en laat zien dat jij de betekenis kent.

Wanorde

Slide 13 - Open vraag

Instructie: moeilijke woorden
Een schrijver kan een moeilijk woord op verschillende manieren uitleggen:
1: Synoniem -> een ander woord verderop in de tekst gebruiken met dezelfde betekenis. 
2. Voorbeeld
3. Illustratie -> afbeelding van het moeilijke woord.
4. Omschrijving -> uitleg wat het woord betekent. 

Slide 14 - Tekstslide

Synoniem voor stelen

Slide 15 - Open vraag

Synoniem voor:
meteen

Slide 16 - Open vraag

Noem een synoniem

Slide 17 - Open vraag

Geef de betekenis van element.
A
de belangrijkste punten
B
onderdeel
C
hoe iets in elkaar zit
D
één van een bepaalde soort

Slide 18 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord stadium.
A
het begin
B
periode
C
het eind
D
het verschil

Slide 19 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord saamhorigheid.
A
oplossen
B
contact maken
C
proberen
D
het gevoel dat je bij elkaar hoort

Slide 20 - Quizvraag

En nu aan de slag!
Aan het eind van de paragraaf kan/weet je:

  • wat signaalwoorden zijn en waarvoor je ze gebruikt.
  • begrijp je de betekenis van de verschillende woorden.
  • kan je voor- en achtervoegsels herkennen.
  • kan je synoniemen bedenken

Bespreken huiswerk

Slide 21 - Tekstslide