p3 - lesweek 1 - 1e en 4e naamval

Wilkommen zur Deutschstunde
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wilkommen zur Deutschstunde

Slide 1 - Tekstslide

Die Planung und die Lernziele 
1. Wortschatz + Aussprache
2. Was ist die Sachertorte?
3. 1e en 4e naamval: het begin..
  • Je kunt in informatieve teksten informatie over personen en plaatsen begrijpen.
  • Je kunt in een zin de eerste en de vierde naamval bepalen.
  • Je kunt de uitgangen van de eerste en vierde naamval toepassen bij woorden van de der-groep en de ein-groep.

Slide 2 - Tekstslide

K3 Lektion 1: Sieh und lies mal
In diesem Kapitel geht es um Essen und Trinken und um Wien. 
Beantworte die Fragen. 

Slide 3 - Tekstslide

timer
1:00
Welke typische Duitse of
Oostenrijkse gerechten
ken je?

Slide 4 - Woordweb

timer
0:30
Apfelstrudel
Berliner
Schwarzwälderkirschtorte
Obstplunder
Sachertorte
Streuselkuchen

Slide 5 - Sleepvraag

Österreich:
Ook in Oostenrijk wordt Duits gesproken. Ze hebben wel andere eetgewoontes. 
Zo heb je misschien wel al eens gehoord van Manner, Skiwasser of D'arbo jam. 

Slide 6 - Tekstslide

timer
0:30
Wienerschnitzel
Kaiserschmarrn
Almdudler
Fritattensuppe
Germknödel

Slide 7 - Sleepvraag

Aussprache
G: Deze letter spreek je uit als de Engelse g.  Bijv. gern   

CH:
  • Na a, o, u of au klinkt de ch hard (= ach-Laut).
     Bijv. lachen
  • Na alle andere klanken spreek je de ch zacht uit (= ich-Laut).
     Bijv. leicht

CHS: deze letter spreek je uit als ks.

IG: aan het eind van het woord als 'ch' uitgesproken. Bijv. mutig

       

Slide 8 - Tekstslide

Aussprache ch/g
Je spreek de -ch hard uit na de letters: a, o, u of au
ezelsbruggetje: Auto


Je spreekt de -ch uit als een k als er een letter s volgt. 
zum Beispiel: der Fuchs, wachsen

Je spreek de g vaak hard uit, zoals in het Engelse woord "girl"
zum Beispiel:  die Gurke, gegen.

Eindigt het woord op -ich, dan zacht uitspreken.

Slide 9 - Tekstslide

Lektion 1: Wortschatz
Tip: Herhaal de woorden regelmatig. Je kunt beter drie keer tien 
        leren dan één keer een lange tijd achter elkaar. 

Slide 10 - Tekstslide

An die Arbeit!
> Aufgabe 5 
    Beantworte die Fragen zum Text Sachertorte 
    
Fertig? > Worte lernen von Lektion 2
timer
5:00

Slide 11 - Tekstslide

Zoek een Sachertorte.

Slide 12 - Open vraag

Grammatik
1e en 4e naamval

Slide 13 - Tekstslide

Lernziele:
Nach der Stunde kennst du den 1. und 4. Fall (Nominativ und Akkusativ)
Programm: 
Lernbox Lektion 2 Vokabeln lernen
Grammatik A

Slide 14 - Tekstslide

Leerdoelen 3.1
  1. Wat is de eerste naamval? 
  2. Hoe vind je de 1e naamval?

  3. Wat is de vierde naamval? 
  4. Hoe vind je de 4e naamval?

  5. Welke woorden horen bij de der-groep?
  6. Wat zijn de uitgangen van de der-groep?


  7. Welke woorden horen bij de ein-groep?
  8. Wat zijn de uitgangen van de ein-groep?


timer
1:30000
Noteer de leerdoelen in jouw schrift.
Noteer de antwoorden op de leerdoelen in jouw schrift.

Slide 15 - Tekstslide

1e naamval: onderwerp
- Zinsdeel is het onderwerp. 
- Hoe pak je het aan?
- Stap 1: zoek eerst het gezegde.
- Stap 2: Vraag ''wie/wat + gezegde?''
- Stap 3: het antwoord = 1e naamval. 

vb. Ich gebe meiner Mutter ein Geschenk.
Tip!
--> vervang door 'hij'

Slide 16 - Tekstslide

4e naamval: lijdend voorwerp
- Zinsdeel is het lijdend voorwerp. 
- Hoe pak je het aan?
- Stap 1: zoek eerst het gezegde en het onderwerp.
- Stap 2: Vraag ''Wat + gezegde + onderwerp''?
- Stap 3: Het antwoord = 4e naamval. 

vb. Ich gebe meiner Mutter ein Geschenk.
Tip!
--> vervang door 'hem'

Slide 17 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp van een zin?
A
wie/wat + onderwerp
B
wie/wat + gezegde
C
wie/wat
D
wie/wat + lidwoord

Slide 18 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
A
wie/wat + gezegde + onderwerp
B
wie/wat + onderwerp
C
wie/wat + gezegde
D
wie/wat

Slide 19 - Quizvraag

Een oplossing voor die vragen..
De HIJ/HEM-regel

  1. Vertaal de zin naar het Nederlands.
  2. Vervang een deel van de zin door HIJ of HEM.
  • Vervangbaar door 'hij'?  -> 1ste naamval / onderwerp
  • Vervangbaar door 'hem'?  -> 4e naamval / lijdend voorwerp

Voorbeeld: Ich schreibe ein Buch.       <- wat is hier: 1e & 4e nv?

Slide 20 - Tekstslide

An die Arbeit
Mache: Kapitel 3 Lektion 1
8+9+10

Lerne: Lektion 1 Kapitel 3


Slide 21 - Tekstslide

Hoe vond je de les van vandaag?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 22 - Quizvraag

Wilkommen zur Deutschstunde

Slide 23 - Tekstslide

Die Planung und die Lernziele 
1. Woher kommt die Sachertorte?
2. 1e en 4e naamval
(3. Abendbrot)
  • Je kunt in informatieve teksten informatie over personen en plaatsen begrijpen.
  • Je kunt in een zin de eerste en de vierde naamval bepalen.
  • Je kunt de uitgangen van de eerste en vierde naamval toepassen bij woorden van de der-groep en de ein-groep.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Link

Grammatik
1e en 4e naamval

Slide 26 - Tekstslide

Leerdoelen 3.1
  1. Wat is de eerste naamval? 
  2. Hoe vind je de 1e naamval?

  3. Wat is de vierde naamval? 
  4. Hoe vind je de 4e naamval?

  5. Welke woorden horen bij de der-groep?
  6. Wat zijn de uitgangen van de der-groep?
  7. Welke woorden horen bij de ein-groep?
  8. Wat zijn de uitgangen van de ein-groep?


timer
1:30000
Noteer de leerdoelen in jouw schrift.
Noteer de antwoorden op de leerdoelen in jouw schrift.

Slide 27 - Tekstslide

Ontleden / hij-hem-proef
Wat is de eerste naamval?
Wat is de vierde naamval?

Leg uit: hij/hem-proef

Slide 28 - Tekstslide

1e of 4e naamval?
Bepaal om welk zinsdeel het gaat:
1. Dort kommt der Lehrer
2. Ich kenne den Lehrer.
3. Ich kaufe die CD.
4. Die CD ist cool.
5. Ich bestelle die Fotos
6. Das Buch ist weg. 
Wie..?
timer
2:30

Slide 29 - Tekstslide

Schema 1: der-groep
Dit schema gebruik je bij de volgende woorden:

der, die, das = de, het
dies-               = deze, die, dit, dat
jed-                 = iedere, elke
welch-           = welke

Slide 30 - Tekstslide

der-Gruppe met uitgangen
                       m                          v                        o                          mv
1e         der Mann           die Frau          das Kind          die Freunde
              dieser Mann    diese Frau     dieses Kind    diese Freunde

4e        den Mann          die Frau          das Kind          die Freunde
              diesen Mann   diese Frau     dieses Kind    diese Freunde
*Op de plek van dies- kunnen de andere woorden uit de der-groep komen te staan!

Slide 31 - Tekstslide

Schema 2: ein-groep
Dit schema gebruik je bij de volgende woorden:

ein, eine        = een
kein, keine   = geen
bezittelijke voornaamwoorden
(mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr, Ihr)

Slide 32 - Tekstslide

ein-Gruppe met uitgangen
                       m                          v                        o                          mv
1e         ein Mann           eine Frau          ein Kind          keine Freunde

4e        einen Mann      eine Frau          ein Kind          keine Freunde

Slide 33 - Tekstslide

1. Vertaal het lidwoord:
(de) Bruder von Hans heißt Jan.

timer
0:30

Slide 34 - Open vraag

2. Vertaal het lidwoord:
Hast du (de) Schwester van Jan gesehen?

timer
0:30

Slide 35 - Open vraag

3. Vertaal het lidwoord:
Kennst du (de) neuen Lehrer schon?
timer
0:30
der-Gruppe
ein-Gruppe

Slide 36 - Open vraag

4. Vertaal het lidwoord:
(mijn) ..... Vater arbeitet in der Küche.
timer
0:30
der-Gruppe
ein-Gruppe

Slide 37 - Open vraag

Abendbrot
Das Abendbrot wird um sechs Uhr serviert. 

Wie der Name schon sagt, handelt es sich um eine kalte Mahlzeit, bei der verschiedene Brotsorten, Käse und Wurstaufschnitt und Salat gegessen werden. 

Manchmal wird auch etwas Heißes wie eine Suppe oder aufgewärmte Reste dazu gereicht. Zum Essen trinkt man schwarzen Tee oder Kräutertee.

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Video

Was isst und trinkst du zum Abendbrot?
Nenne mindestens zwei Dinge.

timer
1:30

Slide 40 - Open vraag


Na deze les, 
wil ik...
de uitleg nog 1 keer horen
meer voorbeelden krijgen
meer oefeningen maken
de leerstof thuis nog even bekijken
overgaan naar nieuwe leerstof
nog meer te weten komen over de leerstof
niet meer te weten komen over de leerstof
nog iets anders (vul de vraag op de volgende slide in)

Slide 41 - Poll

An die Arbeit
Mache: Kapitel 3 
  • Lektion 1 Aufgaben 11 bis einschließlich 16 
  • Lektion 2 Aufgaben 1, 6, 7, 9

Lerne: Lektion 1+2 Kapitel 3


Slide 42 - Tekstslide