In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Mens en milieu
Oefentoets hoofdstuk 6:
6.1 De aarde gebruiken
6.2 Voedsel voor veel mensen
6.3 Afval
Slide 1 - Tekstslide
Wat is uitputting?
A
Grondstoffen uit het milieu halen
B
Grondstoffen aan het milieu toevoegen
C
Afvalstoffen uit het milieu halen
D
Afvalstoffen aan het milieu toevoegen
Slide 2 - Quizvraag
Door veelvuldig gebruik raken de voorraden aan grondstoffen uitgeput.
A
juist
B
niet juist
Slide 3 - Quizvraag
In de natuur wordt alles wat gebruikt wordt ook weer aangevuld. Hierdoor gaan er geen stoffen verloren. Hoe noem je zo'n goed werkende kringloop?
A
open kringloop
B
gesloten kringloop
C
kringloop van het leven
D
ecologische voetafdruk
Slide 4 - Quizvraag
Hoe kun jij je ecologische voetafdruk verkleinen.
A
Minder reizen
B
Minder eten
C
Minder energie verbruiken
D
Alles wat genoemd is
Slide 5 - Quizvraag
Een tuinier maait zijn gras en gooit het in de kliko. In de lente gooit hij kunstmest op het gras. Wat voor kringloop is hier van toepassing?
A
Open kringloop
B
Gesloten kringloop
Slide 6 - Quizvraag
Welke zin is juist?
A
De ecologische voetafdruk is overal op de wereld even groot
B
De gemiddelde Nederlander heeft een duurzame ecologische voetafdruk
C
Met de huidige ecologische voetafdruk hebben we wereldwijd niet genoeg aan één wereldbol
D
Arme landen hebben vaak een grotere ecologische voetafdruk dan rijke landen
Slide 7 - Quizvraag
Bacteriën en schimmels breken dode resten van organismen af, hierbij ontstaan voedingsstoffen voor planten. Hoe noemen we bacteriën en schimmels daarom ook wel?
A
Reducenten
B
Consumenten
C
Producenten
Slide 8 - Quizvraag
De eieren die je in de supermarkt koopt zijn niet van legbatterijkippen. Toch eet jij waarschijnlijk dagelijks legbatterij-eieren. Waar zijn legbatterijen een voorbeeld van?
A
monocultuur
B
intensieve veeteelt
Slide 9 - Quizvraag
In welk van deze organismen zal hij de grootste hoeveelheid van dit gewasbeschermingsmiddel aantreffen?
A
In aardappelplanten
B
In de coloradokevers
C
In insectenetende vogels
D
In de roofvogels
Slide 10 - Quizvraag
Welke uitleg past bij het begrip bio-industrie?
A
Weinig dieren op een oppervlak
B
Milieu vriendelijk productie
C
Allemaal verschillende dieren in 1 bedrijf
D
Zoveel mogelijk dieren op een klein oppervlak.
Slide 11 - Quizvraag
Waar is sprake van een duurzame voedselproductie?
A
Alleen in de biologische veeteelt
B
Alleen in de bio-industrie
C
Bij geen van beide
D
Zowel in de biologische veeteelt als in de bio-industrie
Slide 12 - Quizvraag
In de afbeelding zie je een bestrijdingsmiddel. Dit bestrijdingsmiddel blijft heel lang in de bodem aanwezig. Is dit middel selectief? En is dit middel biologisch afbreekbaar?
A
selectief: ja
biologisch afbreekbaar: ja
B
selectief: ja
biologisch afbreekbaar: nee
C
selectief: nee
biologisch afbreekbaar: ja
D
selectief: nee
biologisch afbreekbaar: nee
Slide 13 - Quizvraag
Bij vermesting komen er overtollige mineralen in natuurgebieden
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quizvraag
Het veranderen van erfelijke eigenschappen in een organisme noem je:
A
kruisen
B
selectie
C
inseminatie
D
genetische modificatie
Slide 15 - Quizvraag
Waardoor vindt verzuring van water plaats?
A
Door overbemesting
B
Door hoge uitstoot van bepaalde oplosbare gassen
C
Door plastic afval in wateren
Slide 16 - Quizvraag
Boeren moeten zich aan regels houden om milieuvervuiling tegen te gaan. Wat zijn de gevolgen van ammoniak uit dierlijke mest?
A
Vermesting door nitraat
B
Verzuring door salpeterzuur
C
Vermesting en Verzuring
Slide 17 - Quizvraag
Als er veel mineralen(vanuit meststoffen) in slootwater terechtkomen. Wordt het water helemaal groen en troebel door algengroei. Door te veel mineralen in het slootwater kunnen algen en sommige andere waterplanten zich snel vermenigvuldigen. Hoe noem je die snelle toename van waterplanten?
A
Vermesting
B
Waterbloei
C
Zelfreinigend vermogen
D
Zelf oplossend vermogen
Slide 18 - Quizvraag
Verzuring van het milieu wordt vooral veroorzaakt door gassen zoals ammoniak, stikstofoxide en zwaveldioxide. Welk van deze afvalgassen is voornamelijk afkomstig uit de veeteelt?
A
Ammoniak
B
Stikstofoxide
C
Zwaveldioxide
Slide 19 - Quizvraag
In een afvalwaterzuiveringsinstallatie wordt gebruik gemaakt van een groep uit de voedselkringloop.
Welke groep is dat?
A
Producenten
B
Consumenten
C
Afval-eters
D
Reducenten
Slide 20 - Quizvraag
Zure regen wordt veroorzaakt door:
A
koolstofdioxide
B
zwaveldioxide
C
Stikstof
D
CFK (in spuitbus en koelkast)
Slide 21 - Quizvraag
Welke van onderstaande brandstoffen is geen fossiele brandstof?
A
Aardolie
B
Bio-ethanol
C
Steenkool
D
Gas
Slide 22 - Quizvraag
Past de omschrijving wel of niet bij een monocultuur? > Ziekten en plagen verspreiden zich niet zo snel.
A
Wel monocultuur
B
Geen monocultuur
Slide 23 - Quizvraag
Een bulldog en een terriër werden gekruist. De fokkers kozen uit de nakomelingen honden met bepaalde eigenschappen om mee verder te fokken. Hoe noemen we het als dieren met een bepaalde eigenschap worden doorgefokt?
A
Ongeslachtelijke voortplanting
B
Kunstmatige selectie
C
Veredeling
Slide 24 - Quizvraag
Vormen van afvalverwerking zijn: composteren, recyclen, storten en verbranden. Bij welke manier van afvalverwerking ontstaan grondstoffen voor nieuwe producten?