paragraaf 4 vermogen en energie

Energie (en vermogen)
Deel 1

P = U x I

E = P x t
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Energie (en vermogen)
Deel 1

P = U x I

E = P x t

Slide 1 - Tekstslide

Leer deze afkortingen zo snel mogelijk uit je hoofd!
 Je mag nu nog op deze pagina "spieken"

Slide 2 - Tekstslide

Vermogen kort je af met de letter....
A
V
B
W
C
U
D
P

Slide 3 - Quizvraag

Stroomsterkte kort je af met de letter....
A
U
B
I
C
S
D
A

Slide 4 - Quizvraag

Spanning kort je af met de letter....
A
U
B
I
C
S
D
A

Slide 5 - Quizvraag

Energie kort je af met de letter....
A
R
B
P
C
E
D
I

Slide 6 - Quizvraag

Vermogen meet je in.....
A
Volt
B
Ohm
C
Watt
D
Ampere

Slide 7 - Quizvraag

Spanning meet je in volt, volt kort je af met de letter........
A
U
B
V
C
A
D
S

Slide 8 - Quizvraag

Stroomsterkte meet je in.....
A
Volt
B
Ohm
C
Watt
D
Ampere

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

formule

P = U x I     ( U = P / I    of   I = P / U )

U = spanning in volt (V)
I = stroomsterkte  in ampere (A)
P = vermogen in watt (W)


Slide 13 - Tekstslide

voorbeeldsom vermogen
Elise heeft een föhn (spanning = 230V). Door de föhn loopt een stroomsterkte van 8,7A.

Bereken het vermogen van de föhn van Elise in watt.

Slide 14 - Tekstslide

voorbeeldsom vermogen
Elise heeft een föhn (spanning = 230V). Door de föhn loopt een stroomsterkte van 8,7A.
Hoe groot is het vermogen van de föhn in watt?

A.) noteer de letter waarmee spanning wordt afgekort. zoek dit eventueel op de eerste dia even op. noteer hier de waarde achter die in de som staat gegeven voor de spanning.
B.) noteer de letter waarmee stroomsterkte wordt afgekort. zoek dit eventueel op de eerste dia even op. noteer hier de waarde achter die in de som staat gegeven voor de stroomsterkte.
C.) noteer de letter waarmee het vermogen wordt afgekort. zoek dit eventueel even op de eerste dia op.
D.) noteer de formule waarin alle drie deze letters voorkomen. zoek eventueel op de groene dia's beide formules even op en kies de juiste formule waarin de letter die je bij vraag C.) hebt genoteerd vooraan staat!
E.) schrijf onder de formule die je bij D.) hebt genoteerd onder de juiste letter de juiste getallen zie vraag A.) en B.)
F.) reken het vermogen uit.

Slide 15 - Tekstslide

voorbeeldsom vermogen
Elise heeft een föhn (spanning = 230V). De stroomsterkte die door de föhn loopt is 8,7A.
Bereken het vermogen van de föhn in watt.

A.) u = 230V
B.) I = 8,7A
C.) P = ? W
D.) P = U x I
        E.)  P = 230 x8,7
F.) P = 2001W

Slide 16 - Tekstslide

voorbeeldsom vermogen
Pim heeft een koelkast gekocht met een standby vermogen van 46W.  De koelkast werkt op spanning die geleverd wordt door het stopcontact (230V). 

Hoe groot is de stroomsterkte die door dit apparaat heen loopt?

Slide 17 - Tekstslide

voorbeeldsom vermogen
Pim heeft een koelkast gekocht met een standby vermogen van 46W. 
De koelkast werkt op spanning die geleverd wordt door het stopcontact (230V). 
Hoe groot is de stroomsterkte die door dit apparaat heen loopt?

A.) noteer de letter waarmee vermogen wordt afgekort. zoek dit eventueel op de eerste dia even op. noteer hier de waarde achter die in de som staat gegeven voor het vermogen.
B.) noteer de letter waarmee spanning wordt afgekort. zoek dit eventueel op de eerste dia even op. niteer hier de waarde achter die in de som staat gegeven voor de spanning.
C.) noteer de letter waarmee stroomsterkte wordt afgekort. zoek dit eventueel even op de eerste dia op.
D.) noteer de formule waarin alle drie deze letters voorkomen. zoek eventueel op de groene dia's beide formules even op en kies de juiste waarin de letter die je bij vraag C.) hebt genoteerd vooraan staat!
E.) schrijf onder de formule die je bij D.) hebt genoteerd onder de juiste letter de juiste getallen zie vraag A.) en B.)
F.) reken de stroomsterkte uit. probeer de ontbrekende letter uit te rekenen.

Slide 18 - Tekstslide

voorbeeldsom vermogen
Pim heeft een koelkast gekocht met een standby vermogen van 46W. De koelkast werkt op spanning die geleverd wordt door het stopcontact (230V). Hoe groot is de stroomsterkte die door dit apparaat heen loopt?

A.) P = 46W
B.) U = 230V
C.) I = ? A.
D.) I = P / U
        E.)  I = 46 / 230
F.) I = 46 / 230 = 0,2A

Slide 19 - Tekstslide

Een frituurpan werkt op een spanning van 230V. De stroom door de frituurpan is 4,6A. Bereken het vermogen van de frituurpan In watt. Alleen het antwoord invullen geen eenheid!

Schrijf je berekeningen op een kladblaadje.

Slide 20 - Open vraag

Een oven werkt op netspanning (230V). De stroomsterkte door de oven is 8,5A. Bereken het vermogen van de oven in Watt. Noteer alleen het getal, geen eenheid. Rond indien nodig af op een heel getal!

TIP gebruik een kladblaadje. Noteer de juiste letters voor spanning, stroomsterkte en vermogen. Noteer de twee gegevens uit de som achter de juiste letter. Noteer de formule waarin alle drie de letters voorkomen. Zorg dat de onbekende letter vooraan staat. Vul dan de formule in.

Slide 21 - Open vraag

type plaatje
Op welke spanning moet de Kärcher worden aangesloten?

Hoe groot is het opgenomen vermogen van de Kärcher?

Waarom kan men het energieverbruik van de Kärcher niet op het type plaatje zetten?

Slide 22 - Tekstslide

Antwoorden type plaatje
Op welke spanning moet de Kärcher worden aangesloten? 

spanning meet je in volt, dus 230V

Hoe groot is het opgenomen vermogen van de Kärcher? 

vermogen meet je in Watt, dus 3,6 kilowatt

Waarom kan men het energieverbruik van de Kärcher niet op het type plaatje zetten?

de formule luidt: E = P x t en t staat voor tijd, je weet niet hoe lang dit apparaat gebruikt is.

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het vermogen van dit apparaat?
A
230V
B
50Hz
C
2200W
D
10A

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de spanning waarop men dit apparaat moet aansluiten?
A
230V
B
50Hz
C
2200W
D
10A

Slide 25 - Quizvraag

Welke stroomsterkte gaat er door dit apparaat?
A
230V
B
7,1A
C
1,5kW
D
4600GPH

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het vermogen van dit apparaat?
A
230V
B
7,1A
C
1,5kW
D
4600GPH

Slide 27 - Quizvraag

Hoe groot is de stroomsterkte door de zanussi in ampère? Tip: gebruik een kladblaadje. Noteer eerst de juiste letters en gegevens —>zoek de spanning en het vermogen op in het type plaatje. Gebruik een formule om de stroom uit te rekenen. Afronden op 1 decimaal. Geen eenheid noteren.

Slide 28 - Open vraag

het vermogen zegt iets over hoeveel energie een apparaat per seconde gebruikt. Als een apparaat dus een groot vermogen (veel watt) verbruikt, dan is dit een energie slurper en dus slecht voor milieu en portemonnee. Als je kunt kiezen kies dan altijd een apparaat met een zo laag mogelijk vermogen!

P = groot aantal Watt = duur en slecht voor milieu
P = laag aantal Watt = goedkoper en beter voor milieu

Slide 29 - Tekstslide

Juist/onjuist:
Apparaten met een klein vermogen zijn energiezuiniger dan apparaten met een groot vermogen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quizvraag

Energie (en vermogen)
Deel 2

P = U x I

E = P x t

Slide 31 - Tekstslide

Leer deze afkortingen zo snel mogelijk uit je hoofd!
 Je mag nu nog op deze pagina "spieken"

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

formule

E = P x t     ( P = E / t   en   t = E / P )

E = energie in kilowattuur (kWh)
P = vermogen in kilowatt (kW)
t = tijd in uur (h)


Slide 34 - Tekstslide

algemeen
1 jaar = 365 dagen
1 jaar = 12 maanden
1 jaar = 52 weken

Slide 35 - Tekstslide

kWh       =                   kW       X      h

Slide 36 - Tekstslide

omrekenen tijden
     :60 ---->
seconden                   minuten
    <---- x60

     :60 ---->
minuten                        uren
       <---- x60

Slide 37 - Tekstslide

omrekenen vermogen
     :1000 ---->
      watt                                 kilowatt
        <---- x1000

    

Slide 38 - Tekstslide

Energieverbruik oven 
Salim maakt een ovenschotel. Het vermogen van zijn oven is 2000W. Het gerecht moet 30 minuten in de oven.

A.) noteer de gegevens achter de juiste letter.
B.) reken het vermogen om van watt naar kilowatt.
C.) Reken de tijd om van minuten naar uren.
D.) bereken het energieverbruik van Salim tijdens het koken van de ovenschotel in KWh.
E.) stel 1 KWh kost €0,32. Hoeveel kost het Salim dan aan elektriciteit om dit gerecht te bereiden?

Slide 39 - Tekstslide

Energieverbruik oven 
Salim maakt een ovenschotel. Het vermogen van zijn oven is 2000W. Het gerecht moet 30 minuten in de oven.

 P = 2000W = 2kW
t = 30 minuten = 0,5h 

E = P x t
E = 2 x 0,5
E = 1 kWh

1 kWh x €0,32 = €0,32

Slide 40 - Tekstslide

Waarom energieverbruik in kWh en niet in Ws
Salim maakt een ovenschotel. Het vermogen van zijn oven is 2000W. Het gerecht moet 30 minuten in de oven.

A.) noteer de gegevens achter de juiste letter.
B.) reken de tijd om van minuten naar seconden.
C.) bereken het energieverbruik van Salim tijdens het koken van de ovenschotel in Ws.


Slide 41 - Tekstslide

Energieverbruik stofzuiger 
Marnix gaat zijn huis stofzuigen. Het vermogen van zijn stofzuiger is 700W. Het stofzuigen van zijn appartement duurt 15 minuten.

A.) noteer de gegevens achter de juiste letter.
B.) reken het vermogen om van watt naar kilowatt.
C.) bereken het energieverbruik van marnix tijdens het stofzuigen van zijn appartement in KWh.
D.) stel 1 KWh kost €0,32. Hoeveel kost het Marnix dan aan elektriciteit?

Slide 42 - Tekstslide

Energieverbruik stofzuiger
Salim maakt een ovenschotel. Het vermogen van zijn oven is 2000W. Het gerecht moet 30 minuten in de oven.

 P = 700W = 0,7kW
t = 15 minuten = 0,25h

E = P x t
E = 0,7 x 0,25
E = 0,175 kWh

0,175 kWh x €0,32 = €0,06

Slide 43 - Tekstslide