DUITS
1 / 22
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Welke woorden heb je voorbij horen komen?
Slide 5 - Woordweb
Wat betekent Flugzeug?
A
Vliegtuig
B
Vluchtstrook
C
Vliegje
D
Vluchtauto
Slide 6 - Quizvraag
Wat betekent Überraschung?
A
Overval
B
Overhaasten
C
Verrassing
D
Pannekoek
Slide 7 - Quizvraag
Nilpferd
Schmetterling
Kugelschreiber
Krankenwagen
Aschenputtel
Kanarienvogel
Gänseblümchen
Slide 8 - Sleepvraag
Wat betekent Naturwissenschaften?
A
Natuurkennis
B
Natuurkunde
C
Wetenschap
D
Scheikunde
Slide 9 - Quizvraag
Wat betekent Krankenhaus?
A
Gekkenhuis
B
Krakkemikkig huis
C
Bouwval
D
Ziekenhuis
Slide 10 - Quizvraag
Slide 11 - Tekstslide
De hoofdstad van Duitsland is...
A
Keulen
B
Bonn
C
Berlijn
D
Hamburg
Slide 12 - Quizvraag
Slide 13 - Video
Slide 14 - Tekstslide
Hoeveel inwoners heeft Berlijn?
A
Meer dan 7 miljoen
B
Tussen de 2 en 3 miljoen
C
Tussen de 3 en 4
miljoen
D
Minder dan 2 miljoen
Slide 15 - Quizvraag
Hoe hoog is de Fernsehturm?
A
250 meter
B
386 meter
C
165 meter
D
295 meter
Slide 16 - Quizvraag
Welke rivier stroomt er door Berlijn?
A
Weser
B
Donau
C
Rijn
D
Spree
Slide 17 - Quizvraag
Welk bekend punt in Berlijn zien we hier?
A
Checkpoint Charlie
B
Tempelhof
C
Potsdamer Platz
D
Unter den Linden
Slide 18 - Quizvraag
Wat is dit?
A
eine Bretzel
B
ein Kaiserbrötchen
C
ein Käsebrötchen
D
eine Baguette
Slide 19 - Quizvraag
Welke vlag toont het wapen van Berlijn?
A
De linker vlag is de vlag van Berlijn. Op de vlag staat de Duitse arend.
B
De middelste vlag is van Berlijn. Op de vlag staat de beer van Berlijn.
C
De rechter vlag is die van Berlijn. Op de vlag staat de leeuw van Berlijn.
Slide 20 - Quizvraag
Waar komt de naam Ampelmann vandaan ?
A
van het logo van voetbalclub Herta BSC
B
van het stadslogo van Berlijn
C
van het Duitse stoplicht
D
van de vele graffiti op de Berlijnse Muur
