Het gouden ei les 1: verhaalbegin, tijd, ruimte, personages, titel

Nederlands
Fictie: toegepast op
 'Het Gouden Ei'
Les 1 Rundervoort


1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Fictie: toegepast op
 'Het Gouden Ei'
Les 1 Rundervoort


Slide 1 - Tekstslide

Verhaalbegin
  • Inleidend begin: de schrijver geeft eerst een beeld van de personages en hun situatie. 
  • Midden in de gebeurtenissen: de schrijver valt met de deur in huis (geen inleiding). Later krijg je aanwijzingen over de personages en hun situatie. 
  • Proloog: Een apart hoofdstuk vooraf aan het 1e hoofdstuk. Er wordt al iets verteld over de afloop. Aan het einde begrijp je pas wat hier wordt verteld. Dit wekt extra spanning op. 

Slide 2 - Tekstslide

Tijd 
  • Chronologische vertelvolgorde: de gebeurtenissen in een verhaal worden verteld in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden.
  • Er kunnen verwijzingen zijn naar dingen die eerder (flashback) of later (flashforward)  in het verhaal gebeuren. De vertelvolgorde wordt daarmee niet onderbroken. 
  • Niet-chronologische vertelvolgorde: de gebeurtenissen in een verhaal worden niet verteld in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden.

Slide 3 - Tekstslide

Tijd 
  • Vertelde tijd: de tijd die voorbijgaat in een verhaal.

  • Verteltijd: de tijd uitgedrukt in woorden of pagina’s, die gebruikt wordt om het verhaal te vertellen.

Slide 4 - Tekstslide

Tijd
  • Versnelling: de vertelde tijd is lang en de verteltijd is kort -> Een langere periode wordt in weinig woorden verteld. 

  • Vertraging: de vertelde tijd is kort en de verteltijd lang -> Een korte periode wordt in veel woorden verteld. 

  • Tijdsprong: de schrijver slaat periodes over.  

Slide 5 - Tekstslide

Ruimte
    • Ruimte: alles wat te maken heeft met plaatsen. Een land, stad, dorp, een huis, een kamer, een straat, een gebouw, een planeet. 
    • De ruimte kan bestaan, maar ook niet bestaan, herkenbaar zijn of niet herkenbaar.
    • De ruimte kan een bepaalde sfeer oproepen, bijvoorbeeld spanning. Denk bijvoorbeeld aan een tankstation. Overdag niet eng, 's nachts toch een grimmige plek.
    • Ook kan de ruimte het verhaal verduidelijken.

    Slide 6 - Tekstslide

    En wat wordt nu bedoeld met het begrip 'Setting'?

    De setting is het geheel van 'tijd' en 'ruimte'
    dus de tijd en ruimte waarin het verhaal/de scène zich afspeelt.

    Slide 7 - Tekstslide


    Vraag 1. Wat kun je vertellen over het verhaalbegin van Het gouden ei?

    Slide 8 - Open vraag

    Vraag 2: Waar (ruimte) speelt het verhaal zich tot nu toe af?
    Geef per ruimte aan waarom deze wel/niet belangrijk is. voor het verhaal.

    Slide 9 - Open vraag

    Personages 
    • Hoofdpersoon: dit is de belangrijkste persoon (soms meer dan 1). 
    • Van een hoofdpersoon kom je het meeste te weten, zoals gevoelens en gedachten, het grootste deel van het verhaal ‘beleef’ je door zijn/haar ogen. 
    • Hij/zij heeft vaak een belangrijk probleem of een opdracht
    • Bijpersonen: deze personen zijn minder belangrijk en je komt over hen minder te weten. 

    Slide 10 - Tekstslide

    Personages 
    • Relaties tussen personages kunnen veranderen in het verhaal 
    • Helpers zijn bijfiguren die de hoofdpersoon helpen om zijn doel te bereiken.
    • Tegenstanders zijn bijfiguren die de hoofdpersoon tegenwerken.
    • Beschrijving van een personage
    • Uiterlijk en karaktereigenschappen
    • Kenmerken: geslacht, leeftijd, achtergrond

    Slide 11 - Tekstslide

    Enkele karaktereigenschappen

    Slide 12 - Tekstslide

    Personages
    • Ontwikkeling:  in een verhaal maken personages een ontwikkeling door. Ze worden ouder en/of volwassener. Ze veranderen van karakter, passen hun gedrag aan, komen tot nieuwe inzichten en verwerken wat ze hebben meegemaakt.
    • Mening over personages: heb je sympathie voor of juist een hekel aan het personage? Kun jij je wel of niet vinden in hun gedrag, keuzes, daden en opvattingen?
    • Tip: zorg dat je dit altijd kunt uitleggen aan de hand van voorbeelden uit het boek.

    Slide 13 - Tekstslide


    Vraag 3: Wie is/zijn de hoofdpersonen in Het gouden ei? Wat kun je tot nu toe over hem/haar/hen vertellen?

    Slide 14 - Open vraag


    Vraag 4: Wie zijn tot nu toe de bijpersonen in Het gouden ei? Wat kun je over hun rol vertellen?

    Slide 15 - Open vraag