Je kent de trappen van vergelijking en weet wanneer je als of dan moet gebruiken.
Je weet wat splitsbare werkwoorden zijn.
Je kent het verschil tussen een splitsbaar werkwoord en een voorzetsel.
Grammatica
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2
In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Je kent de trappen van vergelijking en weet wanneer je als of dan moet gebruiken.
Je weet wat splitsbare werkwoorden zijn.
Je kent het verschil tussen een splitsbaar werkwoord en een voorzetsel.
Grammatica
Slide 1 - Tekstslide
Groter dan / even groot als
Regels
Gebruik danna:
Gebruik alsna:
vergrotende trap (meer dan)
net zo en even
Slide 2 - Tekstslide
Splitsbare werkwoorden zijn werkwoorden die uit twee delen bestaan.
Je noemt dan beide delen een werkwoord.
voorbeelden:
opschrijven. Ik schrijf dit op.
uitnodigen. Ik nodig jou uit.
Als je twijfelt gebruik je het zinnetje "Ik.....
afmaken. Ik maak dat af.
uitlezen. Ik lees dat boek uit.
besluiten. Dat is gisteren besloten.
Slide 3 - Tekstslide
Soms zie je niet meteen of een woord een voorzetsel is, of deel van een splitsbaar werkwoord is. Kijk daarom eerst goed wat het hele werkwoord is.
Ik zit op de tafel hele werkwoord= zitten
voorzetsel= op
Let eens goed op hele werkwoord=opletten.
Is het een splitsbaar werkwoord of voorzetsel? Het is dus een deel van een splitsbaar werkwoord.
Slide 4 - Tekstslide
Noteer de splitsbare hele werkwoorden. 1. Jullie halen toch geen kattenkwaad uit? 2. Geef nooit op. 3. Keek jij nou bij haar af?
Slide 5 - Open vraag
(invullen) Sarah...................... het antwoord ...................... (opmaken)Mijn moeder...................mijn bed................... (uitgeven) Hoeveel geld.......jullie.........in de vakantie?
Slide 6 - Open vraag
splitsbaar
niet splitsbaar
afmaken
ophalen
nadoen
omcirkelen
besluiten
uitlezen
achterhalen
noteren
Slide 7 - Sleepvraag
Slide 8 - Tekstslide
Je ziet het woordje uit staan. Bij welke woordsoorten kan dit horen.
Slide 9 - Open vraag
Schrijf DRIE voorzetsels op?
Slide 10 - Open vraag
Hieronder nogmaals uitlegfilmpjes. Als je het even niet meer weet, kijk terug.
Slide 11 - Tekstslide
Vul in (lw) lidwoorden, bn (bijvoeglijk naamwoord, zn (zelfstandig naamwoord), vz (voorzetsels), ww (werkwoorden) of tw (telwoord). De meeste smarthphones hebben geen lange levensduur. meeste =
Slide 12 - Open vraag
Vul in (lw) lidwoorden, bn (bijvoeglijk naamwoord, zn (zelfstandig naamwoord), vz (voorzetsels), ww (werkwoorden) of tw (telwoord). De meeste smarthphones hebben geen lange levensduur. smarthphones=
Slide 13 - Open vraag
Vul in (lw) lidwoorden, bn (bijvoeglijk naamwoord, zn (zelfstandig naamwoord), vz (voorzetsels), ww (werkwoorden) of tw (telwoord). De meeste smarthphones hebben geen lange levensduur. hebben =
Slide 14 - Open vraag
Vul in (lw) lidwoorden, bn (bijvoeglijk naamwoord, zn (zelfstandig naamwoord), vz (voorzetsels), ww (werkwoorden) of tw (telwoord). De meeste smarthphones hebben geen lange levensduur. levensduur =