Klas 3 Kapitel 3 herhaling (vz/pers vnw 3e naamval + gebiedende wijs)

Heute
Wiederholung: Grammatik
Grammatik: Imperativ - Gebiedende wijs
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Heute
Wiederholung: Grammatik
Grammatik: Imperativ - Gebiedende wijs

Slide 1 - Tekstslide

Was weißt du noch?

Slide 2 - Tekstslide

Voorzetsels 3e naamval

Slide 3 - Woordweb

Vertaal:
seit
A
sinds
B
bij
C
door
D
tijd

Slide 4 - Quizvraag

Vertaal: naar...toe
A
nach...zu
B
zu ihnen
C
zu
D
noch...noch

Slide 5 - Quizvraag

Ist das Shirt
[van hem]
A
von ihnen
B
von ihm
C
von ihr
D
von uns

Slide 6 - Quizvraag

Hoe vertaal je 'mij' in de 3e naamval?
A
ich
B
mich
C
mir

Slide 7 - Quizvraag

1e en 3e naamval van:
ik en mij
A
ich - mich
B
ich - mir
C
ich - dich
D
ich - dir

Slide 8 - Quizvraag

Der Imperativ (gebiedende wijs)

Slide 9 - Tekstslide

Hoe maak je in het Nederlands de gebiedende wijs?
Noem ook een voorbeeld.

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Video

Gebiedende wijs du-vorm (enkelvoud) van "denken"
A
denkt
B
denken Sie
C
denk
D
denkst

Slide 12 - Quizvraag

Gebiedende wijs Sie-vorm (beleefdheidsvorm) van machen
A
macht
B
macht Sie
C
machen
D
machen Sie

Slide 13 - Quizvraag

Gebiedende wijs ihr-vorm (meervoud) van tragen
A
trägt
B
tragt
C
trage

Slide 14 - Quizvraag

Gebiedende wijs du-vorm (enkelvoud) van sprechen
A
sprech
B
sprechst
C
sprich
D
sprichst

Slide 15 - Quizvraag

Gebiedende wijs ihr-vorm (meervoud) van gewinnen
A
gewinnt
B
gewinnen
C
gewinn
D
gewonnt

Slide 16 - Quizvraag

Gebiedende wijs du-vorm (enkelvoud) van reden

A
redet
B
reden
C
rede
D
red

Slide 17 - Quizvraag

Gebiedende wijs Sie-vorm (beleefdheidsvorm) sein
A
sei Sie!
B
sind Sie!
C
seien Sie!
D
Seid Sie!

Slide 18 - Quizvraag

De gebiedende wijs is
A
makkelijk
B
goed te doen
C
moeilijk
D
geen idee, ik moet nog beginnen met leren

Slide 19 - Quizvraag

Und jetzt... üben!
(Haus)aufgaben:
Lektion 3.2: Aufgabe 8, 9 
Lektion 3.3: Aufgabe 2, 3, 5
-> Oranje of groen!

Fertig? Woordentrainer 3.1 en 3.2



Slide 20 - Tekstslide