Schrijfeisen TOA 2F

Voorbeeld van een schrijfexamen
Opdracht: Je loopt stage bij Zorgwinkel Vegro in de Betje Wolfstraat in Den Haag. Dit is een thuiszorgwinkel waar mensen terecht kunnen voor steun-en hulpmiddelen als ze een beperking of een ziekte hebben, maar ook levert het hulpmiddelen aan zwangere vrouwen. De Zorgwinkel levert zowel online als fysiek in de winkel. Dagelijks voer jij de gegevens in en houd je goed bij welke hulpmiddelen er in de winkel worden verkocht. 
  •  waarom je liever niet naar Kreta gaat (geef hiervoor minstens 1 argument
  • stel je twee andere vakantieoorden voor;
  • geef je twee redenen waarom deze plaatsen beter zijn;
  • noem je twee activiteiten die jullie op vakantie kunnen doen;
  • noem je twee manieren waarop jullie extra geld kunnen verdienen voor de vakantie.



1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Voorbeeld van een schrijfexamen
Opdracht: Je loopt stage bij Zorgwinkel Vegro in de Betje Wolfstraat in Den Haag. Dit is een thuiszorgwinkel waar mensen terecht kunnen voor steun-en hulpmiddelen als ze een beperking of een ziekte hebben, maar ook levert het hulpmiddelen aan zwangere vrouwen. De Zorgwinkel levert zowel online als fysiek in de winkel. Dagelijks voer jij de gegevens in en houd je goed bij welke hulpmiddelen er in de winkel worden verkocht. 
  •  waarom je liever niet naar Kreta gaat (geef hiervoor minstens 1 argument
  • stel je twee andere vakantieoorden voor;
  • geef je twee redenen waarom deze plaatsen beter zijn;
  • noem je twee activiteiten die jullie op vakantie kunnen doen;
  • noem je twee manieren waarop jullie extra geld kunnen verdienen voor de vakantie.



Slide 1 - Tekstslide

Die of dat?
Op stage werk ik met mensen ... al veel ervaring hebben.
A
die
B
dat

Slide 2 - Quizvraag

Slide 3 - Tekstslide

De eerste eis is samenhang
opbouw: inleiding - kern - slot
goede verwijswoorden
juiste voegwoorden



Slide 4 - Tekstslide

verwijswoorden
de --> die
het --> dat

Het glas dat brak werd snel vervangen.
De monteur die te laat kwam.
De monteur maakte het glas dat gebroken was.

Slide 5 - Tekstslide

Ze heeft haar stageverslag af en ... aan mijn moeder gegeven om er taalfouten uit te halen.
A
die
B
dat

Slide 6 - Quizvraag

Die of dat?
Ik volg een opleiding ... ik erg leuk vind.
A
die
B
dat

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het juiste voegwoord?
Mijn werkzaamheden in het restaurant zijn: afwassen ... bedienen.
A
dus
B
en
C
maar
D
want

Slide 8 - Quizvraag

Als je telefoon gaat tijdens het examen, kun je ... toch niet horen.
A
die
B
dat

Slide 9 - Quizvraag

Het boek ... hier lag heeft de jongen geleend ... net als ik stekeltjes heeft.
A
die, dat
B
die, die
C
dat, die
D
dat, dat

Slide 10 - Quizvraag

voegwoorden
opsomming --> en, ook, bovendien
tegenstelling --> maar
reden --> want, omdat
volgorde --> eerst, daarna, als laatste, ten eerste, ten tweede
samenvatting of conclusie --> dus, kortom, samenvattend, concluderend

Slide 11 - Tekstslide

Mijn werkgever houdt rekening met mijn school, ... ik moet het wel op tijd aangeven als ik vrij wil.
A
dus
B
en
C
maar
D
want

Slide 12 - Quizvraag

Na de kern krijg je ... een ...
A
bovendien, hoofdletter
B
bovendien, witregel
C
ook, hoofdletter
D
ook, witregel

Slide 13 - Quizvraag

Mijn werkgever houdt rekening met mijn school, ... hij vindt mijn opleiding erg belangrijk.
A
dus
B
en
C
maar
D
want

Slide 14 - Quizvraag

De klanten hadden vorig jaar klachten over de wifi, ... die hebben we nu verbeterd.
A
dus
B
en
C
of
D
omdat

Slide 15 - Quizvraag

Na de inleiding krijg je een...
A
hoofdletter.
B
witregel.

Slide 16 - Quizvraag

Wat is goed? Je solliciteert voor een leuke stageplaats.
A
Ik ben de beste stagiair die er is!!!
B
Vorig jaar heb ik ervaring opgedaan als...
C
U moet MIJ hebben!
D
Wilt u mij alstublieft, alstublieft aannemen?

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Wat betekent 'adequaat'?

Slide 19 - Open vraag

De tweede eis is het doel bereiken


De kandidaat werkt de opdrachten adequaat uit, waarmee hij zijn schrijfdoel bereikt.

Slide 20 - Tekstslide

Adequaat betekent: geschikt voor het doel/heel erg lijkend op het voorbeeld.
 Geachte heer/mevrouw,
Mijn stage in Spanje
+
Alle verplichte onderdelen moeten in je uitwerking staan.

Slide 21 - Tekstslide



  • Pas je woordgebruik en toon aan het publiek aan.

Slide 22 - Tekstslide

De derde eis is afstemming op publiek

  • Pas je woordgebruik en toon aan het publiek aan.
  • Kies voor je of u en hou dat vol!
  • Wees beleefd bij twijfel

Slide 23 - Tekstslide

U wilt graag een tussentijds verslag over ons project. Dat kan kort zijn, want we willen ... tijd niet verspillen.
A
je
B
jouw
C
u
D
uw

Slide 24 - Quizvraag

Heeyyyy,
Tof dat we morgen met school naar de film gaan. Neem ... popcorn mee?
A
jij
B
jou
C
jouw
D
u

Slide 25 - Quizvraag

Welke eisen aan schrijfopdrachten kun je je nog herinneren?

Slide 26 - Open vraag

Slide 27 - Tekstslide

woordenschat en woordgebruik
- Varieer in woordgebruik.
We moeten veel brieven schrijven, e-mails schrijven en verslagen schrijven.
We moeten veel brieven schrijven, e-mails opstellen en verslagen maken.

Slide 28 - Tekstslide

woordenschat en woordgebruik
- Gebruik de goede voorzetsels.
Op mijn stage maak ik veel grappige dingen mee. Zo moesten we een keer lammetjes met de fles voeden. Dat is echt heel leuk om te doen. Het is sowieso leuk om de lammetjes door de wei te zien huppelen. In het gras valt hun malle gedrag erg op.

Slide 29 - Tekstslide

Kies het juiste woord.
Ik lig ... met mijn schoolwerk.
A
aan
B
achter
C
op
D
tegen

Slide 30 - Quizvraag

Kies het juiste woord.
Het ROC Mondriaan ligt ... het station.
A
aan
B
boven
C
naast
D
tegen

Slide 31 - Quizvraag

... het ROC Mondriaan krijg je twee uur Nederlands per week.
A
Aan
B
Bij
C
In
D
Op

Slide 32 - Quizvraag

... dierverzorging leer je ook het verzorgen van geiten en schapen.
A
Bij
B
In
C
Na
D
Tijdens

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide

spelling, interpunctie, zinsbouw
goede zinnen schrijven
werkwoorden goed schrijven
andere woorden goed schrijven
goed verbuigen --> ons huis, onze buren
veel gebruikte leestekens worden goed gebruikt (hoofdletters, punten, komma's, vraagteken, uitroepteken, dubbele punt)



Slide 35 - Tekstslide

Na welk woord schrijf je een komma?
Ik wil graag bij u werken omdat ik veel van chocolade houd.
A
na omdat
B
na werken

Slide 36 - Quizvraag

Na welk woord schrijf je een komma?
We werken erg hard hier in Spanje maar het is wel erg gezellig.
A
na maar
B
na Spanje

Slide 37 - Quizvraag

Na welke woorden krijg je een komma?

In het asiel worden paarden ezels geiten en schapen opgevangen.
A
paarden ezels
B
paarden ezels geiten
C
paarden ezels geiten en
D
paarden ezels geiten en schapen

Slide 38 - Quizvraag

In welke zin staan alle hoofdletters goed?
A
op zondag houden de Spanjaarden rust.
B
Op zondag houden de spanjaarden rust.
C
Op zondag houden de Spanjaarden rust.
D
Op Zondag houden de Spanjaarden rust.

Slide 39 - Quizvraag

In welke zin staan alle hoofdletters goed?
A
's middags slapen we een uurtje.
B
's Middags slapen we een uurtje.

Slide 40 - Quizvraag

Slide 41 - Tekstslide

leesbaarheid
 titel/aanhef
goede alinea's
witregels
evt. goede brieflay-out
evt. tussenkopjes

Slide 42 - Tekstslide

Wat is een alinea?
Zinnen die bij elkaar horen.
Zinnen die over hetzelfde deelonderwerp gaan.
De inleiding is een alinea.
De kern bestaat vaak uit meer alinea's.
Het slot is een alinea.

Slide 43 - Tekstslide

Een alinea begint met een kernzin en gaat verder met uitleg of een voorbeeld.


Mijn stage was heel erg leerzaam. Zo heb ik geleerd om slangen te hanteren en het terrarium schoon te maken. Je moet dan eerst de slang uit de glazen bak halen. Dat vond ik in het begin wel eng, maar durf ik nu wel. Daarna haal je de vervelling weg.

Slide 44 - Tekstslide

Wat is een goede titel?
A
Bloedvlekken verwijderen
B
Hoe verwijder je bloedvlekken?

Slide 45 - Quizvraag

Slide 46 - Tekstslide