Hoofdstuk 4 Lezen: tegenargumenten en weerleggingen

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat herinner je je nog van de stof over argumentatie? Noteer steekwoorden

Slide 2 - Open vraag

Opdracht 3
7 de argumenten van de blokjes 1 tot en met 6
8 vijf, want alle argumenten behalve argument 6 worden ondersteund door een (of meer) subargumenten
10 Dat doen ze om meer te kunnen verkopen: mensen kopen sneller iets van iemand die ze bewonderen / als er een bekend iemand met een goede reputatie in een commercial zit.
11 (levens)echt; realistisch

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Argumentatie
Met een argumentatie probeert de schrijver jou ergens van te overtuigen.
Jij bepaalt als lezer of dat lukt. Hiertoe stel jij jezelf vragen:
  1. Klopt het wat de schrijver zegt in het betoog?
  2. Zijn de argumenten wel waar?
  3. Is het verhaal logisch?

Als je deze vragen instemmend kunt beantwoorden, ben je eerder geneigd de schrijver gelijk te geven.

Slide 5 - Tekstslide

Mening, standpunt

Met een mening maakt de schrijver duidelijk hoe hij ergens tegenaan kijkt. Een ander woord voor mening is standpunt.



Soms herken je een standpunt aan onderstaande woorden, maar vaak moet je het als lezer maar uitzoeken.

Ik vind dat ... 
Volgens mij ... 
Dus ... 
Je zou ... moeten doen 
Ik denk ... 
Kortom ... 
Daarom ...

Slide 6 - Tekstslide

Argumenten

Zonder argumenten heeft jouw mening weinig waarde. Je moet je standpunt kunnen onderbouwen.

Hoe meer de argumenten bestand zijn tegen kritiek, hoe sterker ze zijn.

Feitelijke uitspraken zijn sterker. Ze zijn waar of onwaar.



Je kunt argumenten vaak herkennen aan signaalwoorden:
omdat
doordat
want

Slide 7 - Tekstslide

standpunt
argument
We kunnen beter een beveiligingsbedrijf inhuren.
Er zijn inmiddels meer dan genoeg iPads verdwenen.
Ik weet niet of ik voor of tegen een rookverbod ben.
Ik weet er eerlijk gezegd nog te weinig van af.
Bij de vorige James Bondfilm kwam veel geweld voor.
Ik denk niet dat ik meega naar de nieuwe Bondfilm.
Er komt geen kat in huis.
Ik ben allergisch voor katten.
Ik ga nooit meer naar Lowlands.
De laatste keer ben ik een week ziek geweest.
Op de vorige toets haalde ik een onvoldoende.
Deze toets zal wel heel lastig worden.

Slide 8 - Sleepvraag

Enkelvoudige argumentatie 
Standpunt met één argument. 



Slide 9 - Tekstslide

Nevenschikkende argumentatie

Slide 10 - Tekstslide

Onderschikkende argumentatie

Slide 11 - Tekstslide

Tot zover de herhaling...
Nu de nieuwe stof!

Slide 12 - Tekstslide

Feitelijke argumenten

Dit zijn uitspraken waarvan de schrijver denkt dat ze waar zijn. Let op: een feitelijk argument hoeft niet waar te zijn. Ze zijn wel controleerbaar.

Trump was de populairste president ooit (standpunt), want bij zijn inhuldiging was de grootste menigte ooit (feitelijk argument - maar wel onwaar).

Slide 13 - Tekstslide

Waarderende argumenten

Dit zijn uitspraken met een waarde-oordeel. De schrijver vindt ergens iets van (goed-slecht, mooi-lelijk, wenselijk-onwenselijk)

Trump was de beste president ooit (standpunt), want zijn haar zit altijd zo goed (waarderend argument).

Slide 14 - Tekstslide

Hieronder zie korte teksten met een standpunt en een argument. Sleep alleen het argument. Bepaal of het een feitelijk argument is of een waardererend argument.
feitelijk
waarderend
standpunt
De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij.
Je kunt er beter niet aan deelnemen.
Ik denk dat Mark Rutte de verkiezingen gaat winnen.
Hij is immers veruit de beste in de debatten.
Omdat je met een scooter een grotere kans loopt op een ernstig ongeluk dan op een fiets,
lijkt het me verstandig scooters te verbieden.

Slide 15 - Sleepvraag

Tegenargument en weerlegging
Om iemands mening aan te vallen, kun je (op een nette manier) twee dingen doen:
1. Je valt het standpunt aan. Je gebruikt dan tegenargumenten
2. Je valt het argument of tegenargument van de ander aan. Je gebruikt dan een weerlegging.


Slide 16 - Tekstslide

Tegenargument en weerlegging
Stel, dit is iemands mening:

GA Eagles is de beste club van Nederland (standpunt), want zij hebben veel sfeer in het stadion (argument).

Slide 17 - Tekstslide

Tegenargument en weerlegging
1. Je valt het standpunt aan. Je gebruikt dan tegenargumenten

Je zegt wel dat GA Eagles de beste  club van Nederland is (standpunt), maar er zijn veel clubs die veel beter presteren (tegenargument).

Als je dit tegenargument vervolgens weer aanvalt, is dat een weerlegging.

Slide 18 - Tekstslide

Tegenargument en weerlegging
2. Je valt het argument van de ander aan. Je gebruikt dan een weerlegging. Dit is vooral nuttig bij een waarderend argument:

Je zegt wel dat GA Eagles veel sfeer in het stadion heeft (arg), maar als je bij de B-side staat, is het lawaai oorverdovend  (weerlegging)

Slide 19 - Tekstslide

Tegenargument en weerlegging
Het is fijn dat de aarde opwarmt (standpunt), want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument). 

Tegenargument = argument tegen het standpunt OF tegen het argument.

Bedenk een tegenargument
- tegen het standpunt
- tegen het argument

Slide 20 - Tekstslide

Tegenargument en weerlegging
Het is fijn dat de aarde opwarmt (standpunt), want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor).
Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt door dat zonnen wel een stuk groter (tegenargument). 

Weerlegging = het onderuit halen van een tegenargument (een argument tegen het tegenargument dus)
Bedenk een weerlegging van het tegenargument.

Slide 21 - Tekstslide

Tegenargument en weerlegging
Het is fijn dat de aarde opwarmt (standpunt), want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). 

Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt door dat zonnen wel een stuk groter (tegenargument). 

Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft,  is er niets aan de hand (weerlegging van het tegenargument).

Slide 22 - Tekstslide

Aan de slag: 
Blz. 25-27
Leren theorie
Maken opdracht 2 en 3 (behalve 1, 2, 12)

Slide 23 - Tekstslide