Grammatica werkwoorden 1k

Wat gaan we vandaag doen?

  • Grammatica Blok 3

  • Extra Oefenen 

  • Wat hebben we geleerd?
  • Vragen?
  • Afsluiten


1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaag doen?

  • Grammatica Blok 3

  • Extra Oefenen 

  • Wat hebben we geleerd?
  • Vragen?
  • Afsluiten


Slide 1 - Tekstslide

DOEL

Na deze les weet je alles over:

- Werkwoorden
- Persoonvorm
- Werkwoordelijk gezegde



Slide 2 - Tekstslide

Werkwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Werkwoorden:
-Zijn dingen die je kunt doen: lopen, fietsen, bakken
-Er gebeurt iets: Het sneeuwt buiten (SNEEUWEN)
-Iemand IS iets: Piet is bakker (van het werkwoord ZIJN)
-Werkwoorden kunnen veranderen en geven de tijd aan: 
   Ik loop naar school, ik liep naar school
-In één zin kunnen meerdere werkwoorden staan:
De juf heeft een iedereen een proefwerk laten maken.

Slide 6 - Tekstslide

Wat is GEEN werkwoord
A
lopen
B
huil
C
danste
D
tafeltje

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het werkwoord in deze zin?

In de vakantie ging ik een paar keer naar het zwembad.
A
ging
B
vakantie
C
paar
D
zwembad

Slide 8 - Quizvraag

PERSOONSVORM

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Welk werkwoord staat vooraan als je de zin vragend maakt?

Ajax heeft van Heerenveen gewonnen.

Slide 11 - Open vraag

Welke werkwoorden staan in deze zin?

Ajax heeft van Heerenveen gewonnen

Slide 12 - Open vraag

Eén werkwoord
Staat er in een zin één werkwoord, dan is dat werkwoord de persoonsvorm

voorbeeld:
a. De gitarist speelt een mooie solo.

Slide 13 - Tekstslide

Meerdere werkwoorden
Soms staan er in een zin meerdere werkwoorden:
voorbeeld
De gitarist zal een mooie solo spelen.

Zet de zin in de verleden tijd:
De gitarist zou een mooie solo spelen.

Slide 14 - Tekstslide

Wat is GEEN manier om de persoonsvorm te ontdekken?
A
Zin vragend maken
B
Zin in meervoud zetten
C
Zin in andere tijd zetten
D
Zin hardop lezen

Slide 15 - Quizvraag

Wat is in deze zin de persoonsvorm?

Dit weekend gaan we voetbal kijken
A
voetbal
B
kijken
C
gaan
D
weekend

Slide 16 - Quizvraag


WERKWOORDELIJK GEZEGDE

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
We noemen alle werkwoorden samen het werkwoordelijk gezegde (wwg).

Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden.

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeelden
1 werkwoord:  De vogel vliegt door de kamer.
ww gezegde: vliegt

2 werkwoorden: De vogel kan door de kamer vliegen
ww gezegde: kan vliegen

3 werkwoorden: De vogel wil door de kamer kunnen vliegen
ww gezegde: wil kunnen vliegen

Slide 20 - Tekstslide

Wat is nou de persoonsvorm?
1 werkwoord: De vogel vliegt door de kamer.
ww gezegde: vliegt

2 werkwoorden: De vogel kan door de kamer vliegen.
ww gezegde: kan vliegen

3 werkwoorden: De vogel wil door de kamer kunnen vliegen.
ww gezegde: wil kunnen vliegen

Slide 21 - Tekstslide

Wat is in de zin het werkwoordelijk gezegde?

Jan heeft een nieuwe fiets
A
heeft
B
heeft, nieuwe
C
fiets
D
Jan

Slide 22 - Quizvraag

Wat is in deze zin het werkwoordelijk gezegde?

Ik heb een nieuwe jas kunnen vinden:

A
heb , vinden
B
heb, nieuwe, kunnen
C
kunnen, vinden
D
heb, kunnen, vinden

Slide 23 - Quizvraag

Terugblik werkwoord
een werkwoord:
  • doet iets
  • kan veranderen
  • kan de tijd aangeven

    Slide 24 - Tekstslide

    Terugblik persoonsvorm
    Persoonsvorm is 1 werkwoord:                               
    • Zin vragen makend
    • Zin in meervoud zetten
    • Zin in andere tijd zetten

      Slide 25 - Tekstslide

      Terugblik werkwoordelijk gezegde
      • Het werkwoordelijk gezegde zijn ALLE werkwoorden in een  zin
      • Er kunnen één of meer werkwoorden in een zin staan.


      Slide 26 - Tekstslide

      Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

      Slide 27 - Open vraag

      Bedankt!

      Slide 28 - Tekstslide