Ne blok3 grammatica 1 BKM

Grammatica

blok 3
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Grammatica

blok 3

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
Aan het eind van de les kun je:
BK en KM
  • de pv vinden in een zin met meerdere werkwoorden
  • het wwg benoemen
KM 
  • de zelfstandige naamwoorden in een zin benoemen
  • de lidwoorden in een zin benoemen

Slide 2 - Tekstslide

Hoe zat het ook al weer?
Gebruik de tijdproef:
De gitarist speelt een mooie solo
De gitarist speelde een mooie solo
Hoe vind je de persoonsvorm (pv)?
Getalproef:
De gitarist speelt een mooie solo.
De gitaristen spelen een mooie solo

Slide 3 - Tekstslide

Controlevragen:
  • Ik koop een nieuwe fiets.
  • Ik kocht een nieuwe fiets.
  • De oorlel was een onderdeel van de oorschelp.
  • De oorlel is een onderdeel van de oorschelp.
  • De witte haai weegt gemiddeld 2000 kilogram.
  • De witte haai woog gemiddeld 2000 kilogram.

Slide 4 - Tekstslide

Hoe zat het ook al weer?
Persoonsvorm, hele werkwoord en voltooid deelwoord.
Als een zin 1 werkwoord is, dan is dat de pv.
Joris belt vanmiddag mijn broer.

Als er meer werkwoorden in de zin staan, is dat naast de pv een heel werkwoord of een voltooid deelwoord.
Joris heeft vanmiddag mijn broer gebeld.  gebeld = voltooid deelwoord
Joris gaat vanmiddag mijn broer bellen.      bellen = heel werkwoord


Slide 5 - Tekstslide

Meer werkwoorden in een zin
  • Als er in een zin 1 werkwoord staat, dan is dat werkwoord de pv.
  • Ik loop een marathon. (pv: loop)

  • Maar soms staan er meer werkwoorden in een zin:
  • Ik heb een marathon gelopen.  
  • Tijdproef doen!         ->     Ik had een marathon gelopen.  -> heb wordt had   Dus heb is de pv.

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin vormen het werkwoordelijk gezegde (wwg).
  • Ik heb een marathon gelopen.  wwg: heb gelopen
  • Jamila wil vanmiddag na school haar huiswerk maken.
  • wwg: wil maken
  • Had jij nog een toetje willen bestellen?
  • wwg: had willen bestellen
  • Jij moet je boek nog kaften.
  • wwg: moet kaften

Slide 7 - Tekstslide

In welke zin staan precies drie werkwoorden?
A
De vliegen vliegen achter vliegen aan.
B
De reiziger zal met de trein gaan reizen.
C
In de mediatheek staan veel computers.
D
Misschien moeten wij verhuizen.

Slide 8 - Quizvraag

Is het onderstreepte woord een persoonsvorm?

Gaan we vanmiddag zwemmen?
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 9 - Quizvraag

Kinderen waarschuwden hun ouders.
________________
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 10 - Quizvraag

De politie heeft een buurtonderzoek ingesteld.
__________
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 11 - Quizvraag

'Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.'
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijke gezegde in deze zin:

De tamme grasparkiet wil het liefst vrij kunnen vliegen.
A
wil
B
wil vrij vliegen
C
wil vliegen
D
wil kunnen vliegen

Slide 13 - Quizvraag

Uitleg KM
Woordsoorten:
Zelfstandig naamwoord zijn woorden voor mensen, dieren, planten, dingen die je kunt zien en dingen die je niet kan zien. Ook namen zijn zelfstandig naamwoorden.
Voor een zelfstandig naamwoord kun je een lidwoord zetten ( de, het, een).
Een zelfstandig naamwoord kan enkelvoud, meervoud of verkleinwoord zijn.


Slide 14 - Tekstslide

Voorbeelden van zelfstandig naamwoorden
vader

neefje

zus

hond
varkentje

boom

tulp

tafel
schrift

melk

geloof

Goor
Schiphol

Joris

Noordzee

maart

Slide 15 - Tekstslide

Lidwoord
Voor elk zelfstandig naamwoord kan een lidwoord (lw) staan.
De lidwoorden zijn: de, het en een.

! Bij het moet je altijd opletten!
Heb je het grote raam dicht gedaan?   wel lidwoord -> het raam 
Heb je het tegen hem gezegd?  geen lidwoord -> geen zn 

Slide 16 - Tekstslide

Sleep de vorm naar de zelfstandig naamwoorden.
zn
zn
zn
zn
zn
zn
zn
zn
zn

Slide 17 - Sleepvraag

Doelen van de les:
Aan het eind van de les kun je:
BK en KM
  • de pv vinden in een zin met meerdere werkwoorden
  • het wwg benoemen
KM
  • de zelfstandige naamwoorden in een zin benoemen
  • de lidwoorden in een zin benoemen

Slide 18 - Tekstslide

Doel: de pv vinden in een zin met meer werkwoorden.
Wat is de pv in de volgende zin:

Onze kat had een muis gevangen.
A
onze kat
B
had
C
een muis
D
gevangen

Slide 19 - Quizvraag

Doel: het wwg van een zin benoemen.
Wat is het werkwoordelijk gezegde van de volgende zin?

De tamme grasparkiet zou uren door de kamer kunnen vliegen.
A
zou
B
zou vliegen
C
zou kunnen vliegen
D
kunnen vliegen

Slide 20 - Quizvraag

Doel: zelfstandig naamwoorden in een zin kunnen benoemen.
Hoeveel zelfstandig naamwoorden staan in de volgende zin?

Donderdagavond kon je een zeer heldere vuurbol in de lucht zien.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 21 - Quizvraag

Noem de 3 lidwoorden

Slide 22 - Open vraag


Hier wil ik meer
uitleg over:
doelen van de les:
de pv vinden in een zin met meerdere werkwoorden 
het wwg benoemen
  
de zelfstandige naamwoorden in een zin benoemen
(KM)
de lidwoorden in een zin benoemen(KM)

Slide 23 - Open vraag

Nu doen:
Je gaat bezig met een vak voor je planner.
Je blijft aanwezig in teams met de camera aan.
Als je een vraag hebt, steek je je hand op.

LessonUp mag je afsluiten.

Slide 24 - Tekstslide