In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Economie
Schaarste
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt de economische begrippen schaars goed, vrij goed, middelen, behoeften, zelfvoorziening, consument en consumptiegoed herkennen in praktijksituaties en toelichten.
Je kunt de vier productiefactoren onderscheiden.
Je kunt het verschil uitleggen tussen een consumptiegoed en een kapitaalgoed.
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Welke kies je en waarom?
Slide 4 - Open vraag
Keuzes maken
Consumenten maken keuzes. Mensen hebben te weinig middelen (geld) om alles te kunnen kopen.
Schaarse goederen: Voor het maken van producten zijn productiefactoren nodig.
Slide 5 - Tekstslide
Schaarse goederen
We hebben niet genoeg middelen (geld) om alles te kunnen kopen. Daardoor moeten we keuzes maken
Consumenten hebben behoeften en zijn onbegrensd
Slide 6 - Tekstslide
4 productiefactoren
Wat is nodig om te produceren? (KANO)
Kapitaal --> Machines
Arbeid --> Personeel
Natuur --> Producten uit de natuur
Ondernemersschap --> Bedrijven die verkopen
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Video
Welke productiefactoren zijn nodig voor de productie van Broodjes hamburger?
Slide 9 - Open vraag
Goed vs. dienst
Een goed is een product wat je koopt (Goederen). Hamburger bijvoorbeeld.
Een dienst wordt je geleverd. Ritje in een taxi, bediening in een restaurant, les economie
Slide 10 - Tekstslide
Consumptie vs. kapitaal
Een consumptiegoed is een product dat je koopt
Een kapitaalgoed is een machine die een product kan produceren.
Slide 11 - Tekstslide
Werk voor in de les
Paragraaf 1: Vraag 2 t/m 8
Slide 12 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt de economische begrippen schaars goed, vrij goed, middelen, behoeften, zelfvoorziening, consument en consumptiegoed herkennen in praktijksituaties en toelichten.
Je kunt de vier productiefactoren onderscheiden.
Je kunt het verschil uitleggen tussen een consumptiegoed en een kapitaalgoed.