KED '18 9-2-21

English class
Tuesday, February 9th
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

English class
Tuesday, February 9th

Slide 1 - Tekstslide

Today:
- Repeat grammar A-F
- Instruction grammar G-I + exercises
- Homework

Slide 2 - Tekstslide

Grammar A - F
Quiz time!

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer ik een ontkennende zin wil maken in de tt gebruik ik: .......... en ..........

Slide 4 - Open vraag

I ........ walk home alone at night. (-)
A
do
B
does
C
don't
D
doesn't

Slide 5 - Quizvraag

........ they stay up late? (+)
A
do
B
does
C
don't
D
doesn't

Slide 6 - Quizvraag

No, Bill ............. play tennis. (-)
A
do
B
does
C
don't
D
doesn't

Slide 7 - Quizvraag

Als je een vraag maakt met did, wil je iets vragen in de .......... tijd.

Slide 8 - Open vraag

Translate to English:
Hielp je hem?

Slide 9 - Open vraag

Maak van de zin een ontkennende zin:
We needed money.

Slide 10 - Open vraag

Question tags.
Sue can't dance, ................ ?
A
can't she
B
can she
C
doesn't she
D
does she

Slide 11 - Quizvraag

Question tags.
She is 35, .............. ?
A
is she
B
isn't she
C
does she
D
doesn't she

Slide 12 - Quizvraag

Question tags.
The man watched tv, ............. ?
A
don't he
B
doesn't he
C
did he
D
didn't he

Slide 13 - Quizvraag

Meervoud (plural)
Wat is het meervoud van cat?

Slide 14 - Open vraag

Meervoud (plural)
Wat is het meervoud van potato?

Slide 15 - Open vraag

Meervoud (plural)
Wat is het meervoud van woman?

Slide 16 - Open vraag

Meervoud (plural)
Wat is het meervoud van hobby?

Slide 17 - Open vraag

Simple present
In de tegenwoordige tijd gebruik ik bij I, you, we, they het .....
A
hele werkwoord
B
hele werkwoord +s

Slide 18 - Quizvraag

Simple present.
I ............ (live) in Miami.

Slide 19 - Open vraag

Simple present.
The plane to London ............ (fly) every two hours.

Slide 20 - Open vraag

Simple present.
Frank ............ (watch) TV every night.

Slide 21 - Open vraag

Simple present.
Emily ............. (sing) beautifully.

Slide 22 - Open vraag

Simple past
In de verleden tijd plak ik ....... achter het werkwoord.
A
d
B
ed
C
s
D
es

Slide 23 - Quizvraag

Simple past.
Julie ........... (look) after the kids when their parents were out.

Slide 24 - Open vraag

Simple past.
The baby ............... (cry) the whole day

Slide 25 - Open vraag

Simple past.
Their parents ................... (enjoy) themselves at a Broadway show.

Slide 26 - Open vraag

G. Present Perfect
have/has + voltooid deelwoord
have: I, you, we, they
has: he, she, it
voltooid deelwoord: - ed achter het werkwoord bij regelmatige
                                              werkwoorden.
                                           - derde rijtje onregelmatige werkwoorden.

Slide 27 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de present perfect?
- als iets in het verleden is begonnen en nog steeds bezig is.
Voorbeeld: he has worked at the university since 1994.
Hij is in 1994 begonnen met werken op de universiteit en doet dat nu nog.
- Als iets is gebeurd op een onbekend moment in het verleden.
Voorbeeld: I have already seen that film.
Het maakt niet uit wanneer je hem hebt gezien.

Slide 28 - Tekstslide

G. Present perfect
- Exercise 1 reader page 13/14
- 8 minutes
- Done earlier? --> exercise 2 page 14


Slide 29 - Tekstslide

H. This, that, these, those
                              Enkelvoud                                                   Meervoud

dichtbij                   THIS                                                           THESE
                                   This pencil.                                             These pencils.

Verder weg           THAT                                                           THOSE
                                    That girl.                                                  Those girls.



That boy works at the
supermarket
(die jongen werkt in de
supermarket)
THOSE
Those girls
(die meisjes)
Those boys work at the garden
centre
(Die jongens werk

Slide 30 - Tekstslide

H. This, that, these, those
- Exercise 1 reader page 15
- 5 minutes.

Slide 31 - Tekstslide

I. A / an
- Betekent allebei 'een'.
Wanneer gebruik je welke?
Voor een woord dat met een medeklinker begint in de uitspraak zeg je A
   (a house, a bike, a univeristy, a unit)
Voor een woord dat met een klinker (a,e,i,o,u) begint in de uitspraak zeg je AN  (an eye, an apple, an hour, an RAF pilot)

Slide 32 - Tekstslide

I have .... horse.
A
a
B
an

Slide 33 - Quizvraag

My aunt lives on ......... farm.
A
a
B
an

Slide 34 - Quizvraag

It takes ...... hour to get there.
A
a
B
an

Slide 35 - Quizvraag

She lives on ....... one way street.
A
a
B
an

Slide 36 - Quizvraag

Homework:
- Do the exercises in your grammar reader G-I.
- Read Robinson Crusoe.

In de week van 1 maart volgt de toets.

Slide 37 - Tekstslide