Periode 1

Nederlands - Herhaling
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands - Herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan wij doen?
  • Stof herhalen;
  • Stof oefenen;
  • Vragen beantwoorden.

Slide 2 - Tekstslide

Wat weten jullie nog?
  • Globaal lezen;
  • Zoekend lezen;
  • Intensief lezen;
  • Informeren;
  • Overtuigen;
  • Activeren. 

Slide 3 - Tekstslide

Globaal lezen
  1. Lees de titel en tussenkopjes;
  2. Lees de inleiding en bekijk de afbeeldingen;
  3. Lees de eerste zin van elke alinea en de slotalinea;
  4. Wat weet je al over het onderwerp?;
  5. Waar zou de tekst over gaan?

Slide 4 - Tekstslide

Zoekend lezen
  1. Zoekwoorden of trefwoorden;
  2. Zoek met deze trefwoorden het internet of bibliotheek af;
  3. Scan door de zoekresultaten;
  4. Scan inhoudsopgave, (tussen)kopjes en vetgedrukte woorden;
  5. Lees alinea;
  6. Zoek naar andere belangrijke woorden;
  7. Jaartallen, tijden of aantallen? Schrijf die op!

Slide 5 - Tekstslide

Intensief en lerend lezen
  • De tekst van begin tot eind lezen;
  • Elke zin proberen te begrijpen;
  • Woorden die je niet snapt, zoek je op,

Slide 6 - Tekstslide

Intensief en lerend lezen
  • Je leest het wanneer:
  • Je informatie nodig hebt;
  • Samenvatting moet maken;
  • Een verhaal/boek leest;
  • Iets voor een vak lezen, omdat je er vragen over moet beantwoorden.

Slide 7 - Tekstslide

Overtuigen
  • Mening schrijver centraal;
  • Argumenten.


    Voorbeelden:
    Recensies, (sommige) ingezonden brieven, blogs, vlogs en columns




Slide 8 - Tekstslide

Informeren
  • Het is objectief;
  • Informatie is ‘neutraal’, dus, mening schrijver niet centraal;
  • Feitelijke uitspraken

    Voorbeelden:
    Lesboeken, handleidingen, nieuwsberichten, politierapporten, geschiedenisboeken.




Slide 9 - Tekstslide

Activeren
  • Lijkt op een overtuigende tekst;
  • Dienst, product of organisatie geprezen;
  • Overhalen om in actie te komen;
  • Veel bijvoeglijk naamwoorden;
  • Staat in gebiedende wijs.

    Voorbeelden:
    Reclameteksten of advertenties, folders, posters en verkiezingsteksten.


Slide 10 - Tekstslide

Waar plaatst de schrijver vaak de belangrijkste boodschap van een tekst?
A
In de inleiding of in de slotalinea
B
De eerste zinnen van iedere alinea
C
In de tweede alinea
D
In het midden van de tekst

Slide 11 - Quizvraag

Wat is NIET waar over zoekend lezen?
Bij zoekend lezen:
A
Bedenk je belangrijke zoekwoorden bij jouw vraag.
B
Lees je heel de tekst van begin tot eind
C
Lees je de tussenkopjes voor belangrijke informatie
D
Kijk je ook naar schema's als je cijfers zoekt

Slide 12 - Quizvraag

Wat wil de schrijver van een informerende tekst met zijn tekst bereiken?

Slide 13 - Open vraag

Wat is een betoog?

Slide 14 - Open vraag

Aan welke drie dingen kun je een activerende tekst herkennen?

Slide 15 - Open vraag

Waarom wordt de lezer in activerende teksten vaak direct aangesproken?

Slide 16 - Open vraag

Opdracht

Slide 17 - Tekstslide