zeeën en oceanen

zeeën en oceanen
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeSecundair onderwijs

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

zeeën en oceanen

Slide 1 - Tekstslide

atlantische oceaan
arctische oceaan
Indische oceaan
Antarctische oceaan
grote oceaan
grote oceaan

Slide 2 - Sleepvraag

Waarom ziet een oceaan er blauw uit?
  • De kleur van de zee wordt beïnvloed door de zon.
  • Zonlicht bestaat uit verschillende kleuren.
  • Golflengte bepaalt hoe diep licht in het water doordringt.
  • Afbeelding: Zonnestralen die in het water schijnen.
  • Rood licht: langere golflengte, dringt minder diep door.
  • Blauw licht: kortere golflengte, dringt dieper door.
  • Schoon en diep water reflecteert vooral blauw licht.

Slide 3 - Tekstslide

Waardoor wordt de kleur van de zee voornamelijk beïnvloed?

A
De temperatuur van het water
B
De zon en de eigenschappen van licht
C
De hoeveelheid zout in het water
D
De diepte van de oceaan

Slide 4 - Quizvraag

Waarom dringt rood licht minder diep door in het water dan blauw licht?

A
Rood licht heeft een langere golflengte en wordt sneller geabsorbeerd
B
Blauw licht is zwakker dan rood licht
C
Rood licht wordt volledig weerkaatst aan het wateroppervlak
D
Blauw licht heeft een langere golflengte dan rood licht

Slide 5 - Quizvraag

Waarom lijkt diep en schoon water meestal blauw?

A
Het water zelf is van nature blauw
B
Blauw licht dringt dieper door en wordt weerkaatst
C
Er zit meer zuurstof in diep water, wat voor de blauwe kleur zorgt
D
De oceaanbodem reflecteert blauw licht

Slide 6 - Quizvraag

kleur van rivieren, meren, zeeën en kustgebieden
  • zijn vaak ondieper en bevatten meer vervuilende elementen, zoals algen en losse rotsen.
  • kunnen de blauwe stralen niet diep in het water doordringen. 
  • andere kleuren voor die wateroppervlakken, zoals bruin, grijs en groen.

Slide 7 - Tekstslide

hoge thermische inertie
De oceanen nemen zonnewarmte op en koelen af door verdamping. 
Door hun hoge thermische inertie warmen en koelen ze langzaam, waardoor ze langdurig warmte opslaan en geleidelijk afgeven in vergelijking met het land
Dit beïnvloedt het weer en de temperatuur op het land sterk.

Slide 8 - Tekstslide

hoge thermische inertie
Het is dus niet altijd warmer hoe dichter je bij de evenaar komt. Daarnaast zijn er grote temperatuurverschillen tussen verschillende plaatsen. De oceanen spelen daarin een grote rol.
 vergelijk Bergen in Noorwegen en New York in de Verenigde Staten. 
Beantwoord de vragen in lernova Opdracht 2

Slide 9 - Tekstslide

Hoe beïnvloeden oceanen de temperatuur op aarde?

A
Ze nemen zonnewarmte op en geven die direct af.
B
Ze slaan warmte op en geven die langzaam af.
C
Ze koelen de lucht onmiddellijk af.
D
Ze zorgen ervoor dat alle gebieden even warm blijven.

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent ‘hoge thermische inertie’ van water?
A
Water warmt snel op en koelt snel af.
B
Water verandert nauwelijks van temperatuur.
C
Water warmt langzaam op en koelt langzaam af.
D
Water beïnvloedt de luchtdruk niet.

Slide 11 - Quizvraag

Waarom werken oceanen als ‘kachels’ en ‘koelkasten’ van de planeet?
A
Ze slaan warmte op en geven die geleidelijk af.
B
Ze verdampen volledig in de zomer en bevriezen in de winter.
C
Ze produceren hun eigen warmte.
D
Ze absorberen geen zonlicht.

Slide 12 - Quizvraag

​De beweging van de zeestromen wordt bepaald door drie factoren:


A dichtheidsverschillen door het zoutgehalte en de temperatuur;
B het corioliseffect en de wind;
C de ligging van de continenten.

Daardoor ontstaan er zeestromen of oceanische circulatie. De zeestromen maken als het ware een cyclus doorheen alle wateren van de oceanen, om weer te eindigen op de plaats waar ze oorspronkelijk vandaan kwamen.

Slide 13 - Tekstslide

A Dichtheidsverschillen door het zoutgehalte en
de temperatuur
  • Smeltende gletsjers voegen zoet water toe aan de oceaan, waardoor het zoute water verdund wordt. 1000 kg/m³, 
  • Bij de evenaar zorgt verdamping ervoor dat het water zouter wordt.  1025 kg/m³.
  • Omdat zout water een hogere dichtheid heeft dan zoet water, ontstaat er een stroming tussen de polen en de evenaar om het evenwicht te behouden.

Slide 14 - Tekstslide

B Het corioliseffect en de wind
  • Het corioliseffect beïnvloedt zowel lucht- als waterstromen.
  • Op het noordelijk halfrond buigt water naar rechts af en op het zuidelijk halfrond naar links. 
  • sleept de wind het water mee.
  • Hierdoor wordt warm oceaanwater van de evenaar naar de polen verplaatst, waar het afkoelt. 
  • De snelheid van deze stromingen hangt af van de windsterkte.

Slide 15 - Tekstslide

C De ligging van de continenten
Als er geen continenten waren, zouden de oppervlaktezeestromen zich voornamelijk evenwijdig met de breedtelijnen (horizontaal) voortbewegen. 
Maar de stromen botsen tegen de verschillende continenten, waardoor ze afbuigen en gesloten circulatiecellen vormen. 

Slide 16 - Tekstslide

C De ligging van de continenten
Enkel in de Antarctische Oceaan ontbreken die cellen, omdat er daar geen grote continenten aanwezig zijn en de horizontale stromen niet worden onderbroken.

Slide 17 - Tekstslide

Welke factor speelt GEEN rol bij de beweging van zeestromen?
A
Dichtheidsverschillen door zoutgehalte en temperatuur
B
Het corioliseffect en de wind
C
De maanfasen en getijden
D
De ligging van de continenten

Slide 18 - Quizvraag

Wat gebeurt er met het zeewater aan de evenaar door de warmte?
A
Het verdampt gedeeltelijk, waardoor het zoutgehalte stijgt.
B
Het mengt met smeltwater, waardoor het zoutgehalte daalt.
C
Het wordt lichter en stijgt op naar koudere gebieden.
D
Het stroomt direct naar de Zuidpool zonder afbuiging.

Slide 19 - Quizvraag

Hoe beïnvloedt het corioliseffect de zeestromen?
A
Het zorgt ervoor dat waterstromen recht naar de polen bewegen.
B
Het buigt waterstromen af: naar rechts op het noordelijk halfrond en naar links op het zuidelijk halfrond.
C
Het versnelt het smelten van gletsjers aan de polen.
D
Het maakt de waterstromen zwaarder door meer zout toe te voegen.

Slide 20 - Quizvraag

Waarom ontbreken gesloten circulatiecellen in de Antarctische Oceaan?
A
Omdat er geen wind aanwezig is die de stromingen beïnvloedt.
B
Omdat er geen grote continenten zijn die de stromingen onderbreken.
C
Omdat het water daar volledig bevroren is en niet kan stromen.
D
Omdat het corioliseffect daar niet werkt.

Slide 21 - Quizvraag