V3: Kapitel 1: regelmatige werkwoorden

Werkwoorden
regelmatige werkwoorden
tt
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden
regelmatige werkwoorden
tt

Slide 1 - Tekstslide

Doelen

Je kunt haben, sein en werden  en regelmatige werkwoorden  vervoegen.
Je kunt het voltooid deelwoord toepassen.

Slide 2 - Tekstslide

Präsens ; haben sein werden
hebben=haben      zijn =sein       worden= werden
Ich  habe              ich bin             ich werde
du hast                  du bist           du wirst
er hat                     er ist             er wird
wir haben             wir sind          wir werden
ihr habt                ihr seid            ihr   werdet
sie /Sie haben     sie/Sie sind      sie /Sie werden

Slide 3 - Tekstslide

Welke 2 betekenissen heeft
werden?

Slide 4 - Open vraag

Ich ............ dir die Matheaufgabe erklären.
A
habe
B
bin
C
werde

Slide 5 - Quizvraag

Ariane ............... noch in der Schule.
A
ist
B
wird
C
hat
D
hast

Slide 6 - Quizvraag

Warum (warten) ............. du nicht?

Slide 7 - Open vraag

Wir (sein) ........... in der Schweiz gewesen

Slide 8 - Open vraag

Er (kaufen) ........... einen Skihelm

Slide 9 - Open vraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 10 - Quizvraag

regelmatige werkwoorden

Slide 11 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden: wohnen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn e
du wohn st
er/sie es wohn t
wir wohn en
ihr wohn t
sie wohn en
Sie wohn en


Slide 12 - Tekstslide

Ich (schreiben) …… einen Brief

Slide 13 - Open vraag

Mein Bruder (spielen) …….. mit dem Ball

Slide 14 - Open vraag

Frau Schreiber (gehen) ……. im Klassenzimmer

Slide 15 - Open vraag

Ook regelmatige werkwoorden
stam op -d/t of s-klank

Slide 16 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden: met stam op -s/-ß/-z
werkwoord: heißen, stam:heiß
ich heiß e
du heiß t
er/sie es heiß t
wir heiß en
ihr heiß t
sie heiß en
Sie heiß en


Slide 17 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden: met stam op -t/-d
werkwoord: arbeiten, stam:arbeit
ich arbeit e
du arbeit est
er/sie es arbeit et
wir arbeit en
ihr arbeit et
sie arbeit en
Sie arbeit en


Slide 18 - Tekstslide

oefenen
Welke vorm is juist?

Slide 19 - Tekstslide

mieten

ihr
A
miete
B
mietest
C
mietet
D
mieten

Slide 20 - Quizvraag

kaufen

du
A
kaufet
B
kauft
C
kaufest
D
kaufst

Slide 21 - Quizvraag

sitzen

du ...
A
sitzest
B
sitzt
C
sitzst
D
sitzen

Slide 22 - Quizvraag

reden

ich ...
A
rede
B
redest
C
redet
D
reden

Slide 23 - Quizvraag

gehen

sie
A
gehe
B
geht
C
gehen
D
gehst

Slide 24 - Quizvraag

sein

er ...
A
bist
B
ist
C
seid
D
sind

Slide 25 - Quizvraag

Partizip = vdw
zwakke werkwoorden 
ge + stam + t
vb wohnen - gewohnt

Slide 26 - Tekstslide

Partizip = vdw
sterke werkwoorden 
ge + stam + en (soms ook klinkerverandering)
gelaufen
gefunden


Slide 27 - Tekstslide

Uitzondering
- eindigt op -ieren geen voorvoegsel
vb. trainiert
- als er een voorvoegsel is, geen ge
vb. bezahlt

Slide 28 - Tekstslide

Warum (warten) ............. du nicht?

Slide 29 - Open vraag

Wir (sein) ........... in der Schweiz gewesen

Slide 30 - Open vraag

Er (kaufen) ........... einen Skihelm

Slide 31 - Open vraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 32 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ihr habt solche teuere Sachen ...... (kaufen)
A
gekaufen
B
gekaufet
C
gekäuft
D
gekauft

Slide 33 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du hast Oma ...... (besuchen)
A
gesucht
B
besucht
C
besuchen
D
gebesucht

Slide 34 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Meine Eltern sind gestern ..... (kommen)
A
gekommen
B
gekommt
C
gekommst
D
bekommen

Slide 35 - Quizvraag