TOETS H2 Stoffen

TOETS H2 Stoffen
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

TOETS H2 Stoffen

Slide 1 - Tekstslide

Stoffen kun je herkennen aan hun stofeigenschappen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Water dat verdampt, verandert van fase.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Als je bij practicum met onbekende stoffen werkt, moet je een laboratorium-jas dragen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent dit gevaren-symbool?
A
Bijtend
B
Giftig
C
Schadelijk
D
Slecht voor het milieu

Slide 5 - Quizvraag

Hiernaast zie je twee gevarensymbolen. Wat betekenen deze gevarensymbolen?

Slide 6 - Open vraag

Dichtheid is de massa van 1 cm3 van een stof.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Water, ijs en waterdamp zijn drie verschillende stoffen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

IJzer, koper, zink, glas en nikkel zijn metalen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

De temperatuur van kokend water is 1000 °C.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Alle metalen zijn magnetisch.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Glas kan goed tegen alle soorten vloeistoffen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Stofeigenschappen gebruik je om stoffen van elkaar te onderscheiden.
Welke stofeigenschap gebruik je om suiker van zout te onderscheiden?
A
Brandbaarheid
B
Geur
C
Kleur
D
Smaak

Slide 13 - Quizvraag

Van een stof zijn de massa, de kleur, de vorm en het volume bekend.
Welke van deze eigenschappen is een stofeigenschap?
A
Massa
B
Kleur
C
Vorm
D
Volume

Slide 14 - Quizvraag

Water, wasbenzine en alcohol zijn drie verschillende vloeistoffen, maar niet al hun eigenschappen verschillen.
Welke stofeigenschap is voor water, wasbenzine en alcohol hetzelfde?
A
Brandbaarheid
B
Geur
C
Kleur
D
Smaak

Slide 15 - Quizvraag

Als je thuis stoffen opruimt, zet je ze in groepen bij elkaar. Daarbij let je vooral op hun toepassingen.
In welk antwoord staan stoffen met dezelfde toepassing bij elkaar?
A
ammonia, bleekwater, spiritus
B
ammonia, cola, melk
C
cola, bleekwater, melk
D
spiritus, wasbenzine, mineraalwater

Slide 16 - Quizvraag

Op de verpakking van een voedingsmiddel staat een lijst met ingrediënten.

Wat zijn ingrediënten?
A
Alle geur-, kleur- en smaakstoffen die in het product zitten
B
Alle verschillende stoffen die in het product zitten
C
Het water en de vulstoffen die in het product zitten
D
Het water en de zuivere stoffen die in het product zitten

Slide 17 - Quizvraag

Welke van de volgende stoffen is een zuivere stof?
A
Ice tea
B
cola
C
melk
D
suiker

Slide 18 - Quizvraag

Als je suiker in heet water doet en roert, verdwijnen de suikerkorrels. Er ontstaat een oplossing.

Welke bewering over de suiker is waar?
A
De suiker is de opgeloste stof.
B
De suiker is de oplossing.
C
De suiker is het filtraat.
D
De suiker is het oplosmiddel.

Slide 19 - Quizvraag

Welke bewering over oplossingen is waar?
A
Je kunt niet door oplossingen heen kijken.
B
Oplossingen kun je ontmengen.
C
Oplossingen zijn altijd helder.
D
Oplossingen zijn altijd kleurloos.

Slide 20 - Quizvraag

Bij natuur- en scheikunde moet je vaak de massa van een voorwerp weten.

Hoe bepaal je de massa van een voorwerp?
A
met de formule: lengte × breedte × hoogte
B
met de onderdompelmethode
C
met een maatcilinder
D
met een weegschaal

Slide 21 - Quizvraag

Je kunt kilogram omrekenen naar gram.
5 kg is:
A
50 g
B
500 g
C
5000 g
D
50 000 g

Slide 22 - Quizvraag

Voor het volume zijn er verschillende eenheden.

1 milliliter =
A
1 kubieke centimeter
B
1 kubieke decimeter
C
1 kubieke meter
D
1 kubieke millimeter

Slide 23 - Quizvraag

Een blokje is 1,5 cm hoog, 2 cm breed en 5 cm lang.

Wat is het volume van dit blokje in kubieke centimeter?
A
8
B
9,5
C
11,5
D
15

Slide 24 - Quizvraag

Erik zegt van een kiezelsteentje dat het een volume heeft van 23 cm3. Je wilt dat controleren met de onderdompelmethode.
De beginstand van het water is 47 mL.
Wat wordt de eindstand als Erik gelijk heeft?
A
24 mL
B
44,7 mL
C
49,3 mL
D
70 mL

Slide 25 - Quizvraag

Water heeft een dichtheid van 1 g/cm3
Olie heeft een dichtheid van 0,9 g/cm3
Aluminium heeft een dichtheid van 2,7 g/cm3
perspex heeft een dichtheid van 1.2 g/cm 3

Welke stof heeft de kleinste dichtheid?
A
water
B
olie
C
aluminium
D
perspex

Slide 26 - Quizvraag

Bereken het volume van het houten blok in
cm3. Schrijf de hele berekening op.
Klik op de afbeelding voor de vergroting

Slide 27 - Open vraag

Het blokje heeft een massa van 16 gram en een
volume van 8 kubieke centimeter.
Bereken de dichtheid van het blokje.
Schrijft de hele berekening op. Klik op de afbeelding voor de vergroting

Slide 28 - Open vraag

Martijn dompelt de steen onder in een
maatcilinder (zie afbeelding).
Bereken het volume van de steen.
Schrijf de hele berekening op. Klik op de afbeelding voor de vergroting

Slide 29 - Open vraag




In deze tabel staat de dichtheid van sommige stoffen. Bij de volgende vraag heb je deze tabel nodig

Slide 30 - Tekstslide

Ab heeft een massief schaakstuk. Hij bepaalt eerst de massa van
het schaakstuk: 16,2 g. Daarna dompelt Ab het schaakstuk onder
in een maatcilinder met water (zie afbeelding). Bereken de dichtheid
van het schaakstuk in g/cm3. Noteer de hele bereiking. Klik op de
afbeelding voor de vergroting.

Slide 31 - Open vraag

Je ziet in de afbeelding 2 kubussen.
Welk blokje heeft de grootste dichtheid?


Slide 32 - Open vraag

Je ziet in de afbeelding 2 kubussen.
Welk blokje heeft het grootste volume?



Slide 33 - Open vraag

Je ziet in de afbeelding 2 kubussen.
Welk blokje heeft de grootste massa?


Slide 34 - Open vraag

EINDE TOETS
Je mag mag de toets afsluiten en uit de teams vergadering gaan. 

Slide 35 - Tekstslide