In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
H5.4 Remmen en botsen
Slide 1 - Tekstslide
Programma
Herhaling paragraaf 5.3
Uitleg paragraaf 5.4
Zelfstandig aan de slag
Slide 2 - Tekstslide
Herhaling par. 5.3
Maak de volgende vragen en opdrachten
Slide 3 - Tekstslide
Hoe noem je een beweging waarvan de snelheid niet verandert?
A
Een versnelde beweging
B
Een constante beweging
C
Een eenparige beweging
D
Een vertraagde beweging
Slide 4 - Quizvraag
Sharon stapt op de fiets en rijdt weg. Hoe noem je het eerste deel van haar beweging?
A
Een vertraagde beweging
B
Een eenparige beweging
C
Een constante beweging
D
Een versnelde beweging
Slide 5 - Quizvraag
Je zit in de achtbaan en bent aan het einde van rit gekomen. De snelheid neemt af. Hoe noem je dit deel van de beweging?
A
Een eenparige beweging
B
Een remmende beweging
C
Een constant afnemende beweging
D
Een vertraagde beweging
Slide 6 - Quizvraag
Je ziet hiernaast een stroboscopische foto. Wat voor soort beweging maakt de bal op deze foto in de lucht.
A
Een versnelde beweging
B
Een eenparige beweging
C
Een vertraagde beweging
D
Een constante beweging
Slide 7 - Quizvraag
Je ziet hiernaast een stroboscopische foto. Waar is de snelheid van de bal het grootst?
A
Waar de bal wordt losgelaten, want daar is de afstand tussen de ballen op de foto het grootst in dezelfde tijd
B
Helemaal bovenin, want daar is de afstand tussen de ballen op de foto het kleinst in dezelfde tijd
C
De afstand tussen de ballen op de foto neemt af, maar de tijd tussen de foto's ook, dus is de snelheid overal gelijk
D
Daar kun je aan de hand van deze foto niets over zeggen
Slide 8 - Quizvraag
Hiernaast zie je een diagram. Wat voor soort diagram is dit?
A
Een afstand,tijd-diagram van een versnelde beweging
B
Een afstand,tijd-diagram van een vertraagde beweging
C
Een afstand,tijd-diagram van een eenparige beweging
D
Een snelheid,tijd-diagram van een versnelde beweging
Slide 9 - Quizvraag
Hiernaast zie je een diagram. Wat voor soort diagram is dit?
A
Een snelheid,tijd-diagram van een eenparige beweging
B
Een snelheid,tijd-diagram van een versnelde beweging
C
Een snelheid,tijd-diagram van een constante beweging
D
Een plaats,tijd-diagram van een versnelde beweging
Slide 10 - Quizvraag
Je ziet hiernaast een plaats,tijd-diagram van een eenparige beweging. Wat is de snelheid van het voertuig waar deze grafiek over gaat?
A
50 m/s
B
5 m/s
C
50 km/h
D
5 km/h
Slide 11 - Quizvraag
Je ziet hiernaast een snelheid,tijd-diagram van een eenparige beweging. Welke afstand heeft het voertuig waar het hier over gaat afgelegd in 10 seconden?
A
50 m
B
5 m
C
50 km
D
5 km
Slide 12 - Quizvraag
eenparige beweging
versnelde beweging
vertraagde beweging
Slide 13 - Sleepvraag
eenparige beweging
versnelde beweging
vertraagde beweging
Slide 14 - Sleepvraag
Leerdoelen §5.4
Je kunt uitleggen wat de remweg is en waarvan deze afhangt.
Je kunt aan de hand van een grafiek uitleggen wat het verband is tussen de beginsnelheid en de remweg.
Je kunt de stopafstand berekenen.
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Video
Soms moet je snel stoppen.
Dan gebeuren er twee dingen.
Je ziet dat je plotseling moet gaan remmen, maar remt nog niet. Je moet eerst reageren --> je snelheid blijft gelijk
Je bent aan het remmen tot je stilstaat --> je snelheid neemt af
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
De reactieafstand en de remweg samen noem je de stopafstand.
REACTIEAFSTAND + REMWEG = STOPAFSTAND
Slide 23 - Tekstslide
Tijdens het reageren (tijd) leg je nog afstand af: de reactieafstand
De reactieafstand wordt groter door:
Afleiding tijdens rijden
Vermoeidheid
Alcohol
Drugs
Medicijnen
Grotere snelheid
Slide 24 - Tekstslide
Remweg
de remweg wordt groter door:
grotere beginsnelheid
grotere massa
slecht of glad wegdek
slechte remmen
gladde banden
Slide 25 - Tekstslide
Remweg en massa
Slide 26 - Tekstslide
Remweg
Slide 27 - Tekstslide
In een v,t-diagram ziet dat er zo uit.
Slide 28 - Tekstslide
Verband tussen remweg en beginsnelheid
Als de snelheid twee keer zo groot wordt (van 40 km/h naar 80 km/h),
wordt de remweg vier keer zo groot (van 10 m naar 40 m).
Als de beginsnelheid 2 keer zo groot wordt, wordt de remweg 22 keer zo groot.
Als de snelheid n keer zo groot wordt,
wordt de remweg n2 keer zo groot.
Slide 29 - Tekstslide
Aan het werk
- Maken §5.4 vraag 1 t/m 9 (blz 42 + 43)
-Nakijken §5.3
Slide 30 - Tekstslide
Een auto heeft normaal gesproken een massa van 750 kg. De familie op vakantie met een vol beladen auto. De auto met inzittenden en bagage weegt nu 1250 kg. Bovendien regent het. Welk van de onderstaande beweringen is juist.
A
De remweg en de stopafstand worden langer ten opzichte van een lege auto
B
Zowel de remweg als de reactieafstand worden langer ten opzichte van een lege auto
C
Alleen de reactieafstand is langer geworden ten opzichte van een lege auto
D
De stopafstand blijft gelijk, alleen de remweg wordt langer ten opzichte van een lege auto
Slide 31 - Quizvraag
Je ziet hiernaast een plaatje dat gaat over het effect van zomer- en winterbanden. Waar hebben deze banden invloed op?
A
alleen op de reactieafstand,
niet op de stopafstand
B
alleen op de remweg,
niet op de stopafstand
C
op de remweg
en dus op de stopafstand
D
deze banden hebben geen invloed op de remweg, reactieafstand of stopafstand
Slide 32 - Quizvraag
Een chauffeur gebruik medicijnen. Op de bijsluiter staat dat hij tijdens het gebruik van deze medicijnen niet mag autorijden. Waar hebben deze medicijnen invloed op?
A
Alleen op de remweg,
niet op de stopafstand
B
alleen op de reactieafstand,
niet op de stopafstand
C
Op de reactieafstand
en dus op de stopafstand
D
Het gebruik van deze medicijnen heeft niets te maken met reactie-afstand, remweg en stopafstand.
Slide 33 - Quizvraag
Een auto heeft bij een snelheid van 12 m/s een remweg van 15 meter. Hoe groot is de remweg bij een snelheid van 24 m/s?
Slide 34 - Open vraag
Een auto heeft bij een snelheid van 36 km/h een remweg van 17 meter. Hoe groot is de remweg van deze auto bij een snelheid van 10 m/s?
Slide 35 - Open vraag
Een auto heeft bij een snelheid van 20 m/s een remweg van 40 meter. Bij een andere snelheid blijkt deze auto een remweg van 10 meter te hebben. Bij welke snelheid is dat?
A
bij een snelheid van 5 m/s
B
bij een snelheid van 10 m/s
C
bij een snelheid van 80 m/s
D
dat kun je met deze gegevens niet zeggen
Slide 36 - Quizvraag
Je ziet hiernaast het (v,t)-diagram van een auto die een noodstop moet maken. Wat is een (v,t)-diagram eigenlijk?
A
Een afstand, tijd-diagram
B
Een plaats, tijd-diagram
C
Een snelheid,tijd-diagram
D
Een versnelling,tijd-diagram
Slide 37 - Quizvraag
Je ziet hiernaast het (v,t)-diagram van een auto die een noodstop moet maken. Wat is de snelheid van de auto tijdens het reageren en hoe zie je dat?
A
Dat kun je in deze grafiek niet zien
B
3 seconden, want dan blijft de snelheid gelijk
C
22 m/s, want dat is de snelheid die even gelijk blijft
D
Die loopt af van 22 m/s naar 0 m/s, van het hoogste naar het laagste punt in de grafiek
Slide 38 - Quizvraag
Je ziet hiernaast het (v,t)-diagram van een auto die een noodstop moet maken. Waarom is het niet logisch dat de snelheid de eerste drie seconden gelijk blijft.
A
3 seconden is wel erg lang om te reageren
B
de snelheid neemt direct af wanneer een chauffeur ziet dat hij moet gaan remmen
C
3 seconden is wel erg kort om te reageren, de snelheid zou langer gelijk moeten blijven
D
in deze grafiek gaat het niet over snelheid en tijd, maar over versnelling en tijd
Slide 39 - Quizvraag
Een auto mag binnen de bebouwde kom maximaal 30 km/h rijden. Een chauffeur heeft een reactietijd van 0,7 seconden. Bereken de reactieafstand.
Slide 40 - Open vraag
Een auto mag binnen de bebouwde kom maximaal 30 km/h rijden. Een chauffeur heeft een reactietijd van 0,7 seconden. De reactieafstand blijkt dan 5,8 meter te zijn. De remweg is bij deze snelheid 5,3 meter. Bereken de stopafstand.