3HK1 Alle grammatica onderdelen toets

Engels unit 3 - January 1-02-2021
Today: 
- Past Continuous + - ?


On your table:
- Laptop/computer
- Mobile phone
Today's goal:
- I know when I use the past continuous
- I know how to make the past continuous
Toetsweek periode 3: 
- 15 feb - 19 feb


1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Engels unit 3 - January 1-02-2021
Today: 
- Past Continuous + - ?


On your table:
- Laptop/computer
- Mobile phone
Today's goal:
- I know when I use the past continuous
- I know how to make the past continuous
Toetsweek periode 3: 
- 15 feb - 19 feb


Slide 1 - Tekstslide

Goodmorning!

Slide 2 - Tekstslide

Grammar!

- may/might
- past continuous


Slide 3 - Tekstslide

Wat is de past continuous?
- We waren aan het zingen, toen Patrick aankwam.
--> We were singing, when Patrick arrived.


- Ik zat te schreeuwen, terwijl we het verkeersbord raakten.
--> I was screaming, while we hit the road sign.


- Ik was aan het slapen, terwijl mijn vriendin ons huis aan het opruimen was.
--> I was sleeping, while my girlfriend was cleaning our house

Slide 4 - Tekstslide

Hoe maak je de Past Continuous?
Je kiest eerst was/were, Daarna voeg je het werkwoord +ing erachter.
I was working
You were reading
She was listening
He was going
It was hanging
They were kissing

Slide 5 - Tekstslide

Hoe maak je de Past Continuous Ontkennend ?
Je kiest eerst was/were, Daarna voeg not toe en daarna je het werkwoord +ing erachter.
I was not  working
You were  not reading
She was not  listening
He was not  going
It was not hanging
They were not kissing

Slide 6 - Tekstslide

Hoe maak je de Past Continuous  Vragende zinnen ?
Je zin begint eerst met was/were, daarna persoon en daarna je het werkwoord +ing erachter.
Tip: Je hebt op je toets altijd twee vakjes, eerste vak komt altijd was of were. 
Was I working 
Were you reading 
Was she listening 
Was he going 
Was it hanging 
Were they kissing

Voorbeeld op toets:
? (to dance) ......was.......he......dancing............in his room.

Slide 7 - Tekstslide

Let's Practice
Past continuous

Slide 8 - Tekstslide

Maak zinnen. Gebruik het past continuous. Maak positieve (+) en negatieve (-)en vragen (?) zinnen.

(?) Susie – watch – the film

Slide 9 - Open vraag

Maak zinnen. Gebruik het past continuous. Maak positieve (+) en negatieve (-)en vragen (?) zinnen.

1 (+) I – sit – in a café

Slide 10 - Open vraag

Maak zinnen. Gebruik het past continuous. Maak positieve (+) en negatieve (-)en vragen (?) zinnen.

(?) they – listen – to music

Slide 11 - Open vraag

Maak zinnen. Gebruik het past continuous. Maak positieve (+) en negatieve (-)en vragen (?) zinnen.

(–) we – play – tennis

Slide 12 - Open vraag

Maak zinnen. Gebruik het past continuous. Maak positieve (+) en negatieve (-)en vragen (?) zinnen.

(–) John – work – hard

Slide 13 - Open vraag

Maak zinnen. Gebruik het past continuous. Maak positieve (+) en negatieve (-)en vragen (?) zinnen.

(+) we – cycle – to school

Slide 14 - Open vraag

? (To phone) ........ Emma and Bertha ......... their friend?

Slide 15 - Open vraag

? (To take) .............Melissa.......... out a book?

Slide 16 - Open vraag

? (To shake) ................... they............hands?

Slide 17 - Open vraag

? (To work) ...................ashley...........on the computer?

Slide 18 - Open vraag

Let's Practice
Short answers

Slide 19 - Tekstslide

Short Answers
"korte antwoorden"
Short answers hebben iets weg van question tags.
- Ze beginnen altijd met Yes of No;
- Ze bestaan bestaan alleen uit het onderwerp en het werkvoor uit de vraag.

Slide 20 - Tekstslide

Short Answers
"korte antwoorden"
Are they on their way?
Yes, they are.
No, they are not (aren't).

Slide 21 - Tekstslide

Short yes/no-answers
In korte antwoorden herhaal je het (hulp)werkwoord
Do you like doing homework? > No, I do not.(of don't)
Is she your sister? > No, she is not. (of isn't)
Does he have a license? > Yes, he does.
Can you fly an airplane? > Yes, I can.
Are you interested in buying a new tv? > Yes, I am/No, I am not.
is it tasty? > yes, it is/ no it isn't

Slide 22 - Tekstslide

Are you going to the concert tomorrow?
A
No, I can't.
B
Yes, I am.
C
No, she isn't.

Slide 23 - Quizvraag

Do you have a new coat?
A
Yes, I have.
B
No, I can't.
C
No, he isn't.

Slide 24 - Quizvraag

Does he play GTA for six hours every day?
A
No, he don't.
B
Yes, he does.
C
No, he do.

Slide 25 - Quizvraag

Can you help me with my homework?
A
Yes, I have.
B
No, I couldn't.
C
No, I can't.

Slide 26 - Quizvraag

Can you buy the tickets today?
A
Yes, I am.
B
Yes, I can.
C
Yes, I have.

Slide 27 - Quizvraag

Do we know him? → Yes,..........

Slide 28 - Open vraag

Can she see me? → No,.......

Slide 29 - Open vraag

Have they read the book? → No......

Slide 30 - Open vraag

Is he hungry? → No,........

Slide 31 - Open vraag

Are they your friends? → No,......

Slide 32 - Open vraag

Let's Practice
has to – have to – don't have to – doesn't have to – could – couldn’t

Slide 33 - Tekstslide

BETEKENIS
Have to. -->   Moet (meervoud)
Has to -->  Moet (enkelvoud)
Don’t have to        hoeft niet (meervoud)
Doesn’t have to       hoeft niet (enkelvoud)
Could        kon
Could’t.        kon niet

Slide 34 - Tekstslide

Kies uit: has to – have to – don't have to – doesn't have to – could – couldn’t.

2. The secretary................................................know how to type.

Slide 35 - Open vraag

Kies uit: has to – have to – don't have to – doesn't have to – could – couldn’t.

3. A secretary ...................be a woman. A secretary can also be a man.


Slide 36 - Open vraag

Kies uit: has to – have to – don't have to – doesn't have to – could – couldn’t.

1 In China pupils ................... wear school uniform, it’s a tradition.

Slide 37 - Open vraag

Kies uit: has to – have to – don't have to – doesn't have to – could – couldn’t.

4. Adan and her mother..........open the door because it was locked.

Slide 38 - Open vraag

Kies uit: has to – have to – don't have to – doesn't have to – could – couldn’t.

5. I..........finally talk to John after I tried to reach him on the phone for hours.

Slide 39 - Open vraag

GOED GEWERKT !!

Als je klaar bent, mag je gaan.

Slide 40 - Tekstslide