Unit 3 Selftest

Welcome!

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welcome!

Slide 1 - Tekstslide

Today
- in je agenda: vrijdag 10 februari PW Unit 3 
- Selftest uitleg
- woensdag 1 feb voor de les: opdrachten Selftest af

Slide 2 - Tekstslide

Selftest!

Slide 3 - Tekstslide

Selftest! A+B = Words

Slide 4 - Tekstslide

Selftest! C= past continuous

Slide 5 - Tekstslide

Past Continuous

Slide 6 - Tekstslide

It was raining.
(past continuous)
We were singing.
(past continuous)

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Past continuous - hoe maak je die?

She was walking to school, when her phone rang.
I was drinking some tea, when my husband was working.
What were you thinking of?

Dus de regel is: .................................


Slide 9 - Tekstslide

Je gebruikt de past continuous dus alleen als je kunt zeggen dat je iets aan het doen WAS.
The math teacher was giving a test
The principal was sitting in his office

Slide 10 - Tekstslide

Past Continuous 
De Past Continuous  gebruik je:
  • als iets in de verleden een tijd aan de gang WAS. 
  • op een bepaald moment door een andere handeling werd onderbroken;
Voorbeeld: I was screaming WHEN he hit the brakes.(trapte op de rem)
  •  als twee handelingen tegelijk aan de gang zijn. 
Je maakt deze door was/were + ww+ ing
Voorbeeld: WHILE I was watching TV, I was also preparing my lunch. 

Slide 11 - Tekstslide

Past Continuous

De hond was aan het luisteren.

The dog was listening.


Slide 12 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de past continuous?
A
als iets aan de gang is
B
als iets gisteren is gebeurd
C
als iets aan de gang was
D
als je wil zeggen wat je doet

Slide 13 - Quizvraag

Peter .........(to learn) French when the bell rang.
A
were learning
B
learns
C
was learning
D
learned

Slide 14 - Quizvraag

Mary ........(to eat) a sandwich when I entered the room.
A
were eating
B
was eating
C
eated
D
eating

Slide 15 - Quizvraag

Mary and Peter ..........(to talk)in class when the principal opened the door.
A
was talking
B
talking
C
were talking
D
talked

Slide 16 - Quizvraag

Ontkenningen:                                                         
I wasn’t talking
You weren’t looking
She wasn’t driving
We weren’t walking
You weren’t singing
They weren’t listening

zet not of n't achter was of were

Slide 17 - Tekstslide


                                                                      OMG. Was I clapping too hard?!!
Vragen: 

Was I talking ?
Were you looking ?
Was she driving ?
Were we walking ?
Were you singing ?
Were they listening ?

Zet was/were voor je onderwerp

Slide 18 - Tekstslide

Boris (learn) English?
A
Was Boris learning
B
Were Boris learning
C
Was Boris learn
D
Boris was learning

Slide 19 - Quizvraag

They (not swim) in the lake.
A
weren't they swimming
B
they weren't swimming
C
wasn't they swimming
D
they wasn't swimming

Slide 20 - Quizvraag

your father (repair) the car?
A
were your father repairing
B
your father was repairing
C
was your father repairing
D
your father were rpairing

Slide 21 - Quizvraag

I (not read) a magazine.
A
I wasn't reading
B
I weren't reading
C
wasn't I reading
D
weren't I reading

Slide 22 - Quizvraag

Sam .......... a friend when you came in.
A
was calling
B
were calling

Slide 23 - Quizvraag

James and Mary .......... to the station in Bucharest.
A
was walking
B
were walking

Slide 24 - Quizvraag

But, police officer! I .......... TV at that moment.
A
was watching
B
were watching

Slide 25 - Quizvraag

Selftest! D = have to / has to

Slide 26 - Tekstslide

Have to
Hoe ?
have to/has to + hele werkwoord
Wanneer?
zekerheid, noodzaak of verplichting
wanneer iets moet van iemand anders / een regel of wet.

Slide 27 - Tekstslide

Voorbeelden
This answer has to be correct (zekerheid)
The soup has to be stirred continiously to prevent burning.(noodzaak)
They have to wear a school uniform. (verplichting , wet)
They have to be home at eight o'clock. (verplichting)

Slide 28 - Tekstslide

Don't/doesn't have to
Hoe?
don't have to/ doesn't have to + hele werkwoord
Wanneer?
Het betekent dan 'niet hoeven'.
Je geeft aan dat er geen verplichting is. 
(het hoeft niet persé) 


Slide 29 - Tekstslide

Voorbeelden
You don't have to wear a tie with your suit.
She doesn't have to walk her dog.
I don't have to do the dishes.

Slide 30 - Tekstslide

You …………. bring your books to school or your teacher will be angry.

Slide 31 - Open vraag

You ....... clean your room every day. You can do it every week!

Slide 32 - Open vraag

Selftest! E = could / couldn't

Slide 33 - Tekstslide

could - couldn't 
could  betekent:  zou kunnen,  kon 

couldn't betekent:    zou niet kunnen, kon niet 


Slide 34 - Tekstslide

Could
Je gebruikt could om te zeggen dat iets
KON  (verleden tijd).  
She could scream louder than anyone else. 

Je gebruikt could ook bij een beleefde vraag

Could I have a sandwich, please? 

Slide 35 - Tekstslide

 Couldn't

Je gebruikt couldn't (gemaakt door could en not) om te zeggen dat iets NIET kon (verleden tijd)   

She couldn't see the lions 
Ze kon de leeuwen niet zien

Slide 36 - Tekstslide

Wat betekent 'couldn't' in deze zin?:
Jimmy couldn't score in his last match.

Slide 37 - Open vraag

Wat betekent 'could' in deze zin?:
He could try harder next time.

Slide 38 - Open vraag

3. Could & couldn't

Jimmy couldn't score in his last match.




He could try harder next time.
Betekenis 1:
kon niet scoren
verleden tijd van 'kunnen'
Betekenis 2:

zou kunnen proberen
geven van advies

Slide 39 - Tekstslide

Selftest! F = short answers

Slide 40 - Tekstslide

Short yes and no answers
Stappen:

1. Yes or No

2. Onderwerp

Slide 41 - Tekstslide

Answer the questions. Use short answers.
Is Simon home? Yes, ___________.

Slide 42 - Open vraag

Answer the questions. Use short answers.
Do you eat fish? No, ___________.

Slide 43 - Open vraag

Answer the questions. Use short answers.
Do your friends play football? Yes, ___________.

Slide 44 - Open vraag

Answer the questions. Use short answers.
Are the cookies ready? No, ___________.

Slide 45 - Open vraag

Answer the questions. Use short answers.
Does he play tennis? No, ___________.

Slide 46 - Open vraag

Selftest! G = onreg. ww

Slide 47 - Tekstslide

Selftest! H = zinnen

Slide 48 - Tekstslide

Today
- in je agenda: vrijdag 10 februari PW Unit 3 
- Selftest uitleg
- woensdag 1 feb voor de les: opdrachten Selftest af

Slide 49 - Tekstslide